15 maart 1947

Opgewonden rijdt de man zijn nieuwe zwarte fiets in het schuurtje achter het huis. Hij popelt om het grote nieuws aan zijn vrouw te vertellen. Hij heeft de deur van de keuken dan ook nog maar net open of hij roept: ‘Weet je … ,’ maar hij stopt als hij merkt dat hij niet boven de herrie van de koffiemolen uitkomt. De bonen worden hoor- en zichtbaar tot poeder verpulverd. Als de man op haar toe loopt voor een begroetingszoen, houdt ze de slinger even stil. 
‘Dag schat. Het zit er weer op?’
De man probeert het nogmaals: ‘Weet je … .’
Maar de hand en de slinger draaien alweer.
Enigszins gepikeerd loopt hij door naar de kamer. Omdat het er niet echt warm is, 
controleert hij of de kachel bijgevuld moet worden. Dat blijkt het geval te zijn. Hij pakt de kolenkit en trekt met de pook het bovenste deurtje van de kachel open. De hitte komt hem tegemoet. Hij houdt de kolenkit voor het deurtje en stort de kolen in de kachel. Daarna sluit hij snel het deurtje. Hij pookt de kachel op en controleert de aslade. Die is gelukkig nog niet vol. De man laat zich zakken in de rookstoel die naast de kachel staat. Het is zo’n stoel met twee losse rechte kussens en aan de achterkant een metalen beugel om de rugleuning in verschillende standen te kunnen zetten. Als hij zit haalt hij een pakje Miss Blanche uit zijn zak. Hij steekt een sigaret op en inhaleert diep. Terwijl hij langzaam de rook uitblaast houdt hij het pakje sigaretten in zijn hand en staart naar de vrouw met het rode jasje en de zwarte hoed. Als zijn eigen vrouw even later de kamer binnenkomt met een dienblad met twee koppen koffie, is hij met zijn gedachten nog steeds bij hun vriendenpaar. 
‘Je wilde me daarnet in de keuken wat vertellen? Voor de draad ermee.’ 
De man, nog steeds een beetje ontstemd, pakt de krant en zegt: ‘Ze hebben nu eindelijk de officiële uitslag van de Elfstedentocht bekendgemaakt: Jan van der Hoorn, die als vijfde binnenkwam is tot winnaar uitgeroepen. De eerste vier binnenkomers zijn op plaatsen waar het ijs heel slecht was met een auto of een boerenkar meegelift. Eentje heeft het zelfs gepresteerd een stuk bij iemand achterop de fiets mee te rijden.’ 
‘Kom, niet zo flauw doen nu. Je weet best wat ik bedoel. Wat wilde je me net in de keuken vertellen?’ 
‘Je hebt gelijk,’ lacht de man. ‘Ik fietste net langs het huis van Klaas en Jantje en wat stond er achter de DKW van Klaas?’ 
‘Nou?’
‘De DKW van dokter Frentzen.’
‘Ach, zou ze begonnen zijn, de schat? Ja, ze was al een paar dagen uitgeteld hè? De tiende toch?’ 
De man kijkt op de krant. ‘Het is vandaag de vijftiende.’ 
‘Ik hoop dat het allemaal goed gaat,’ zegt de vrouw. ‘Ze hebben er zo lang op moeten wachten.’ 
De man is zichtbaar nerveus. Hij drukt de sigaret uit in de asbak die naast zijn stoel staat. Zuchtend zet hij de radio aan. Geen echte radio, maar de draadomroep. Aan de muur zit zo’n zwarte bakelieten programmakiezer. De buitenste knop om de programma’s te kiezen: 1, 2, 3, 4. Met er tussenin steeds een 0 om hem uit te zetten. De binnenste knop is om het volume te regelen. Het is altijd even oppassen dat je het vel van je vingers niet tussen de beide knoppen krijgt. Aan de onderkant zitten twee platte pennen. Daar past het stekkertje van het luidsprekerkastje op. Zo’n grijs luidsprekerkastje waarop rechtsonder de letters PTT te zien zijn. 
Nauwelijks is Lou Bandy in dat luidsprekerkastje begonnen de klamboe te bezingen, waarin hij ligt te dromen, of de man staat op en ijsbeert door de kamer. ‘Ik ga even kijken of de dokter al vertrokken is,’ zegt hij terwijl hij naar het halletje loopt om zijn jas aan te trekken. 
Als de vrouw de voordeur hoort dichtslaan loopt ze naar het raam en ziet hoe hij met grote stappen in de richting van de Timorstraat loopt. De vrouw schudt haar hoofd. Of hij zelf vader moet worden. Ze zit nog maar nauwelijks in haar stoel of ze hoort de sleutel alweer in het slot van de voordeur. 
Met zijn jas nog aan komt de man even later de kamer weer binnen. ‘Nu staat de auto van dokter ten Kate er ook nog bij.’ De man klinkt bezorgd. 
‘Ik ben er helemaal niet gerust op,’ verzucht de vrouw. ‘De gynaecoloog aan huis, dat gebeurt natuurlijk niet zo maar.’ 
Op dat moment slaat de klok van de Meppeler toren twee uur. 
Een paar straten verderop blijkt op dat moment dat Klaas en Jantje’s eerste zoon het tóch nog gered heeft.