Een duivels plan

Terug naar korte thrillers

Tegen half acht stap ik door de voordeur van ons huis naar buiten. Ik loop rustig naar mijn groene Polo en leg mijn tas samen met een stapel rapporten op de achterbank. Voor een buitenstaander ben ik gewoon Loes van Wijk, die in de auto stapt om naar de universiteit te gaan, waar ze werkt. Ik stap in, doe de gordel om en start de auto. Rustig rijd ik achteruit de straat op. Terwijl ik naar de eerste schakel, komt Jet, mijn buurvrouw, juist met haar Golden Retriever naar buiten. Ze zwaait naar me. Ik zwaai terug.

Op de rondweg aangekomen, parkeer ik de auto 100 meter voor de bocht die straks de fatale bocht zal worden. Ik zet de motor af. Mijn horloge zegt dat het 7:37 uur is. Ik draai het raampje omlaag. Het lijkt een gewone dag. Ik hoor vogels fluiten. Een man loopt met zijn twee honden op het fietspad. Mensen zijn op weg naar hun werk. Ik voel me heel rustig nu.

——–

Het begon ongeveer een half jaar geleden. Ik had zojuist boodschappen gedaan bij Albert Heijn. Tijdens het overpakken van de inhoud van het winkelwagentje naar mijn fietstassen hoorde ik opeens een bekende stem.

‘Hé, Loes!’

Ik keek op en zag Stefan, een student uit een nieuwe groep die ik begeleidde. Tijdens onze eerste ontmoeting maakte hij al indruk op me. En ook nu weer vond ik het heel fijn hem te zien, hoewel ik onmiddellijk besloot enige afstand in acht te nemen.

‘Hallo … Stefan, was het toch?’
Met zijn zwijgen leek Stefan aan te geven dat hij mijn toneelspel doorzag.
Wat mij enigszins deed blozen. Ik baalde verschrikkelijk van mezelf.
‘Zullen we even een terrasje gaan opzoeken om wat te drinken?’ stelde Stefan voor. Allerlei redenen om het niet te doen, spookten door mijn hoofd.
‘Ach, het is mooi weer, en ik heb mijn boodschapjes gedaan, dus waarom ook niet.’
En zo fietsten we even later naast elkaar richting centrum, waar we bij de Oude Gracht een terrasje aan het water vonden. We deden onze fietsen op slot en tot mijn verbazing zag ik Stefan een kabelslot uit zijn fietstas pakken, waarmee hij ze ook nog eens aan elkaar vastmaakte.

Hij keek lachend op. ‘Niets achter zoeken hoor.’

Het terras zat stampvol. Er zouden natuurlijk best bekenden kunnen zitten. Collega’s van de universiteit, studenten, buren, vrienden van Peter. Ach wat dan nog? Ik mag tijdens een mooie meimiddag toch zeker wel met één van mijn studenten wat gaan drinken op een terras?

We zagen een ouder stel aanstalten maken om te vertrekken. Omdat er meer kapers op de kust waren, zei Stefan ‘Kom op!’ En voordat ik wist wat er gebeurde, pakte hij mijn hand en trok me mee naar het tafeltje. Met succes, want even later zaten we. Een heerlijk plekje in de zon. Ik pakte mijn zonnebril uit mijn tas en zette hem op.

‘Wat doen we?’ vroeg Stefan toen de serveerster bij ons tafeltje kwam.

‘Nou wat drinken natuurlijk! Wat dacht jij dan?’ De serveerster wipte ongeduldig van het ene been op het andere.

‘Ik bedoel: houden we het netjes bij een glas fris of drinken we een biertje of een wijntje?’

‘Oh, ik lust wel een witbiertje.’ En terwijl ik me tot de serveerster richtte: ‘Met een schijfje citroen graag.’

‘Dan neem ik een lekker koel Palmke,’ zei Stefan.
De serveerster toetste de bestelling in en liep naar een volgend tafeltje.
‘Daar zitten we dan,’ zei ik.
‘Ja, gezellig,’ antwoordde Stefan, terwijl hij zijn stoel een stukje naar me toe schoof.

’Dan zit ik wat meer in de zon,’ verontschuldigde hij zich.
Toen de serveerster even later onze drankjes had gebracht hief Stefan zijn glas. ‘Proost.

Op … ja waarop eigenlijk?’
Wat moest ik nu antwoorden? Op jouw studie? Op onze vriendschap? Op het feit dat je al eerder indruk op me maakte? ‘Op de lente,’ antwoordde ik.
Na een aarzelend begin kwamen we leuk aan de klets. Stefan bleek 29 te zijn. Hij had een eerdere studie afgebroken. Was vervolgens aan het werk gegaan. Maar na een aantal jaren had hij ontdekt dat het met alleen VWO moeilijk was om vooruit te komen. Hij had zich toen weer op de universiteit ingeschreven. Nu met meer motivatie. Hij had geen partner en woonde in een studentenflat. Naast zijn studie had hij verschillende baantjes. Hij deed veel aan sport: drie keer per week trainde hij met de zwemclub. En verder liep hij regelmatig hard. Hij had al een aantal malen “de halve” gelopen. Daarmee bleek hij de halve marathon te bedoelen. Aan “de hele” had hij zich nog niet gewaagd, maar die wilde hij ooit een keer gaan doen. Het allerliefste in New York. Verder vertelde hij dat fotograferen zijn grote passie was.

Ik vertelde over mijn studie, over mijn promotieonderzoek en natuurlijk over mijn huidige werkzaamheden aan de universiteit. En verder over Peter, mijn man, die architect is.

Het bleef niet bij één biertje: we lieten verschillende malen “nog een keer hetzelfde” brengen.

Het was gezellig op het terras. Eigenlijk wilde ik nog lang niet naar huis, maar Peter zou straks ook thuiskomen en dan moest er nog gekookt worden. Het was Stefan kennelijk opgevallen dat ik al een paar keer op mijn horloge had gekeken.

‘Zullen we opstappen?’
‘Ja, ik moet er nu echt vandoor, het is al bijna zes uur.’

Even later stonden we bij onze fietsen. Toen we ze hadden ontdaan van de sloten zei Stefan: ‘Dat doen we nog wel eens over hè?’

‘Wie weet,’ zei ik glimlachend, terwijl mijn hart een sprongetje maakte. Met een schok constateerde ik dat ik vlinders voelde. Ik was verliefd. Ik raakte lichtelijk in paniek. Hoe kon dit zomaar gebeuren? Dit mocht toch niet?

In de weken die volgden werd het gefladder in mijn buik steeds heftiger. Stefan liet zijn bewondering voor mij ook duidelijk blijken en al snel hadden we een intensief contact per email en sms. Ik genoot!

Toen Peter naar Rome moest voor een congres, zag ik mijn kans schoon. Hij zou op zondag vertrekken. Het was heerlijk weer die dag.

Nadat ik hem had uitgezwaaid, besloot ik mijn bikini aan te trekken. Ik liep naar boven. Toen ik in de slaapkamer mijn kleren had uitgedaan bekeek ik mezelf in de spiegel. Voor een vrouw van achtendertig zag ik er nog heel goed uit. Een mooi pittig kopje met kortgeknipt donker haar. Gaaf gezicht. Slank figuur. Mooie stevige borsten cup C. Niet al te breed in de heupen. Een platte buik. Alles keurig onthaard. En mooie lange welgevormde benen. Hoe zou Stefan vinden dat ik, een negen jaar oudere vrouw, eruit zag?

Ik wierp mijn spiegelbeeld een hele verleidelijke blik toe. Ik tuitte mijn lippen en zei met zwoele stem: “Ik verlang naar je.”

Ik stond even te twijfelen welke bikini het moest worden. De roze maar. Ik stak mijn tong uit tegen mijn spiegelbeeld.

Terug in de tuin besloot ik Stefan een sms’je te sturen. Maar wat te schrijven? Ik moest in mezelf lachen: ik voelde me net zo’n verliefde bakvis. Ik besloot het kort te houden: Doe je? Loes.

Ik kon nog terug. Ik had nog niet op “Verzend” gedrukt. Door nu wel of niet te drukken bepaal je misschien wel het hele verdere verloop van je leven, ging er door me heen. Ik schrok daarvan. Mijn hart ging als een gek tekeer. Nog steeds had ik niet gedrukt. Ik dacht terug aan die donderdagmiddag. Hoe gezellig het was op dat terras. Maar toen was het initiatief van Stefan uitgegaan. Hij had mij uitgenodigd wat te gaan drinken. Dat was nog vrij onschuldig. Nu ging het initiatief van mij uit. En dat was al minder onschuldig. Ik dacht aan Peter, die intussen ongetwijfeld op Schiphol was aangekomen. Waarschijnlijk had hij zijn auto al geparkeerd. En liep hij nu met zijn bagage naar de vertrekhal. Misschien had hij zelfs al ingecheckt.

Ik keek weer op het schermpje van mijn telefoon. De verlichting was uitgegaan. Ik drukte op een toets en daar kwamen die drie woordjes weer tevoorschijn: Doe je? Loes.
Ik stond op. Ik zou eerst nog wat te drinken halen. Halverwege draaide ik me weer om. Trut, zei ik in mezelf, stel je toch niet zo aan. Ik pakte mijn mobieltje van de tafel en drukte op “Verzend”.

Binnen een minuut kwam het antwoord. Sneller dan ik ooit gedaan had, drukte ik op “Lezen”. Stefan paste zich gemakkelijk aan. Hij had het ook kort gehouden:

Fotograferen, Stefan.
Nu werd ik nieuwsgierig: Waar?
Even later: Langs de Vecht.
Ik weer: Peter weg!
Hij: Waarheen?
Ik: Rome.
Vrijwel meteen daarna: Zal ik naar je toekomen?
Ik zou hem even plagen: Ben je mal!
Ik was benieuwd wat hij nu zou antwoorden. Sneller dan ik had gedacht kwam zijn reactie: Ok, zo je wilt.
Kut!! Dit had ik niet verwacht. Ach, hij plaagde mij natuurlijk maar wat. Er komt zo een volgend berichtje. Nou, niet dus! Ik baalde echt.
Pas na bijna een uur kwam er weer een sms’je. Ik wist niet hoe snel ik het klepje van mijn telefoon moest openen: We gaan aan boord. Peter.
Ik uitte een vloek en smeet daarbij mijn toestel in het gras. Schuldbewust pakte ik het snel weer op en typte: Goede vlucht, kus!
Precies op het moment dat ik op “Verzend” drukte, klonk opnieuw het sms-toontje. Ik rukte het klepje open, drukte op “Lezen” en las: Al van gedachten veranderd?
Ik wilde antwoorden Jajaja!!! , maar op hetzelfde moment kwam Stefan al met zijn fiets aan de hand langs de garage de tuin ingestapt. Een brede smile op zijn gezicht.

Even later zaten we met een glas rode wijn naast elkaar op de schommelbank. We toastten.

‘Waarop?’ vroeg ik.
‘Op ons?’ opperde Stefan.
Ik knipoogde. ‘Je hebt je camera bij je hè?’
‘Ja, die zit in mijn fietstas. Hoezo?’
‘Wil je me op de foto zetten?’
‘Hier? Nu?’
‘Ja, waarom niet?’
Stefan liep naar zijn fiets en pakte de cameratas. Terwijl hij het beschermkapje van de lens pakte vroeg hij: ‘Waar wil je erop?’
Ik liep naar mijn lievelingsplekje onder de oude kastanjeboom. ‘Hier?’
‘Ja, dat is goed.’
Stefan knipte de foto’s terwijl hij op zijn buik in het gras lag. Als een volleerd fotomodel nam ik allerlei verschillende poses aan. Toen Stefan was uitgeknipt maakte ik de ceintuur van mijn badjas los en liet de jas langzaam van mijn lijf glijden.

‘Waauw,’ zei Stefan en hij schoot een volgende serie.

Terwijl ik heel verleidelijk in de camera keek maakte ik aanstalten om het bovenstukje van mijn bikini uit te trekken.

Stefan stopte meteen met knippen. ‘Zou je dat nu wel doen?’
‘Waarom niet? Nog nooit een stel vrouwenborsten gezien. Ze zijn mooi hoor.’ ‘Misschien krijg je daar later spijt van,’ probeerde Stefan nog.
‘Ach natuurlijk niet. Kom op zeg, niet zo preuts. Plaatjes maken.’
Stefan deed het beschermkapje op de lens. ‘Later misschien,’ zei hij.

Twee dagen later kreeg ik een sms’je: Ik kook vanavond. Hoe laat verwacht je thuis te zijn? Ik antwoordde: Half zes. Vergeet je tandenborstel niet!
Reactie van Stefan: 😉

Toen ik tegen half zes de parkeerplaats voor onze garage opreed stond hij al op me te wachten.

‘Wat zit er toch allemaal in die fietstassen?’
‘Mijn tandenborstel.’
‘En verder?’
‘Uien, Tomaten, paprika’s, champignons en nog veel meer lekkers.’

‘Dat was het?’
‘Nee, ook nog mijn camera.’
‘Waarom dat?’
‘Weet je best.’
Ik reageerde met een knipoog.
Ik moet zeggen: Stefan kán koken. Ik heb weliswaar geassisteerd, maar Stefan had de regie. We hebben gezellig buiten in de tuin gegeten met een wijntje erbij.

Ik stond op, pakte Stefan bij de hand en fluisterde in zijn oor: ‘Ga je mee naar boven? Neem je camera maar mee.’

Boven trok ik hem mee naar de logeerkamer. Ik schonk hem de meest verleidelijke blik die ik kon bedenken. ‘Stefan?’ zei ik.

‘Ja lieverd?’

‘Jij bent hier de gast en ik ben de gastvrouw. Ik vind dat ik het verdere verloop van de avond en de nacht mag bepalen. Ben je het daarmee eens?’

Stefan protesteerde niet.

‘OK,’ zei ik, ‘om te beginnen gaan we samen douchen. En dat ga jij op de gevoelige plaat vastleggen.’

Terwijl ik me uitkleedde, was Stefan met z’n camera bezig. Hij bleek zelfs een uitklapbaar statief bij zich te hebben. Hij zette het neer, schroefde er de camera op en monteerde de flitser. Ik stond net in mijn sexy paarse setje toen Stefan klaar was.

‘Foto!’ riep ik. Stefan knipte, de flitser flitste en ik ontdeed me langzaam van beha en string.

‘Nu jij. Moet je me wel even uitleggen waarop ik moet drukken.’
‘Bij de camera? Of bij mij?’
‘Bij jou weet ik het wel.’ Ik keek naar de bobbel in zijn broek. ‘Maar dat lijkt me niet echt nodig nu.’
In een razend tempo trok hij z’n kleren uit.
Toen ik de eerste foto schoot stond hij al piemelnaakt voor me. Wat een lijf had die man.

Atletisch, gespierd, geen grammetje vet.
‘En nu in de douche.’
Stefan zette het statief buiten de badkamer, zodat de lens niet te snel zou beslaan. Hij stelde de camera in op tijdopname, drukte op het knopje en rende richting badkamer, waar ik al onder de warme douche stond.

Als in een vertraagde film zag ik hem aan komen rennen. Zijn niet klein uitgevallen ding trok mijn aandacht. Vlak voor de douchecel ging het mis. Hij gleed uit en viel languit op de vloer. Op dat moment ging de flitser. Toen ik zag dat hij zich niet had bezeerd moest ik verschrikkelijk lachen. Het duurde maar even of Stefan lachte mee. Kletsnat kwam ik de douche weer uit en ging op mijn knieën naast hem zitten. Ik kuste zijn mond en streelde zijn geslacht. Die had geen nadelige gevolgen ondervonden van de val, bleek al snel.

Terwijl Stefan de camera zo instelde, dat er elke halve minuut een opname werd gemaakt, stapte ik de douchecel weer in. Even later stonden we stijf tegen elkaar aangedrukt onder de douche. We genoten van het behaaglijk warme water en van elkaar.

——–

Het is inmiddels kwart voor acht. In de verte zie ik Stefan aan komen fietsen. Zijn blonde haren wapperen in de wind. Onder de snelbinders zijn rode sporttas. Nog steeds is alles normaal. Maar over enkele ogenblikken zal de wereld er totaal anders uitzien.

Ik start de motor, draai het raampje dicht en kijk in de linker buitenspiegel. In de verte komt een aantal auto’s aanrijden. Maar die zijn nog ver genoeg weg. Ik trap de koppeling in en schakel naar de eerste. Nog is alles normaal.

Nu!! Ik laat de koppeling opkomen en geef vol gas. Als ik de flauwe bocht door ben, zie ik hem vlak voor me. Er klinkt een harde knal. Stefan vliegt meters hoog de lucht in en valt met een klap op het wegdek. Een plas bloed. Van alle kanten klinkt gegil. Mensen komen aanrennen. Piepende remmen achter me. De voorruit is weg. Mijn hoofd zit bekneld tussen het verwrongen achterwiel van een fiets. Het laatste dat ik zie is een rode sporttas. Het label beweegt vlak voor mijn ogen heen en weer. Als de slinger van een uurwerk. Stefan Wilkes, lees ik nog. Daarna is er niets meer.

——–

Een paar weken na de wilde nacht met Stefan trof ik in de brievenbus de eerste rode enveloppe aan. Inhoud: een afdruk van een foto van Stefan en mij en een briefje waarin stond waar ik de 2000 euro “zwijggeld” moest achterlaten. Ik begreep er niets van. Ik probeerde Stefan te bellen, maar hij nam niet op. Ik ging naar zijn huis, maar hij deed niet open. En op de universiteit vertoonde hij zich ook niet meer. Ik was woest. Op hem, maar vooral op mezelf. Hoe had ik me zo in hem kunnen vergissen?

Daarna kwamen de brieven om de twee weken. De enveloppe was iedere keer hetzelfde en de inhoud ook.

Elke twee weken haalde ik de gevraagde tweeduizend euro van mijn spaarrekening. Met tegenzin, maar wat moest ik anders? Peter mocht die foto’s beslist niet onder ogen krijgen; dat zou het einde van ons huwelijk betekenen. Uit de bankafschriften bleek echter dat de buffer die ik in de loop der jaren had opgebouwd snel aan het slinken was. Dit kon niet al te lang meer duren.

Groot was de schok toen ik na een paar maanden de volgende brief ontving:

Loes,

We gaan stoppen. Ik heb er genoeg van. Ik zal verdwijnen. Voorgoed. Ik vertrek naar Australië. De foto’s zal ik vernietigen.
Maar je zult begrijpen dat ik veel geld nodig heb om in Australië een nieuw bestaan op te bouwen.

Deze laatste keer lever jij mij honderdduizend euro. Ik begrijp dat je die niet zomaar van je spaarrekening kunt halen. Je zult dus wat meer dan twee weken nodig hebben. Hoe je aan dat geld komt is jouw probleem, niet het mijne. Maar je zou eens met je man kunnen praten over het benutten van de overwaarde van jullie huis. Het is maar een suggestie. Over precies vier weken ontvang je van mij een sms’je met nadere instructies.

Stefan

——–

Ik hoor stemmen. Houd mijn ogen gesloten. Bang om ze te openen. Bang dat de hoofdpijn dan erger wordt. Flarden van een gesprek dringen tot mij door:

‘… ze heeft verschrikkelijk veel geluk gehad … het achterwiel zat helemaal om haar hoofd gekruld … brandweer heeft het weggeknipt … hersenschudding … bloeduitstortingen … de fietser is er erger aan toe … coma …’

Als tot me doordringt dat één van de stemmen die van Peter is, probeer ik toch mijn ogen te openen. Ik lig in een wit bed. TL-verlichting aan het plafond. Aan het voeteneinde staat een vrouw in een witte jas. Ze draagt een naamplaatje. Een stethoscoop hangt nonchalant half uit haar rechter jaszak. Zodra ze merkt dat ik mijn ogen open heb, komt ze naast het bed staan. Ze pakt me bij de arm.

‘U ligt in het ziekenhuis. Ik ben Marie-Louise Janssens, arts. Hoe is uw naam?’ 

‘Loes van Wijk,’ antwoord ik, terwijl ik me realiseer dat ze dat natuurlijk al lang weet.

‘Weet u wat er gebeurd is?’

Als ik mijn ogen even sluit is het net of ik enkele filmfragmenten zie. Een fiets vlak voor me, een mens dat meters hoog de lucht in wordt geslingerd, een sporttas. Maar het is een film zonder geluid. Ik open mijn ogen weer en ik knik. Intussen heeft Peter mijn hand vastgepakt en kijkt me aan. Ik kijk weer naar de dokter.

‘Die fietser verscheen plotseling voor mijn auto. Het ging allemaal zo snel, ik kon zelfs niet meer remmen.’ Ik sluit mijn ogen weer. Kennelijk heb ik geslapen, want als ik ze weer open, is iedereen weg. Ik kijk om me heen. Ik lig op een tweepersoons kamer, maar het andere bed is leeg. Rechts van mij staat een nachtkastje. Ik zie een glas water staan. En een vaas met bloemen. Ik draai me op mijn rechterzij en richt me een stukje op.

‘Ik houd van je! Peter,’ lees ik op het kaartje. Ik ook van jou, denk ik. Maar man oh man, je moest eens weten.

Vanuit de gang komt een verpleegster de kamer binnenlopen. In haar hand een klein plastic bekertje.

‘Ha, mevrouw van Wijk, u bent weer wakker?’ Terwijl ze mij een hand geeft, vervolgt ze: ‘Ik ben Nienke van der Kemp, verpleegkundige. Ik heb een tabletje voor u, tegen de hoofdpijn.’ Ze geeft mij het bekertje en het glas water.

Nadat ik het medicijn heb ingenomen vraag ik: ‘Hoe lang lig ik hier al?’

‘U bent gisterochtend hier binnengebracht. Het is vandaag donderdag.’

‘En hoe is het met de fietser?’ vraag ik, terwijl ik denk: laat hij dood zijn.

‘Die is er heel slecht aan toe. Hij ligt op de IC. In coma.’ Ik schrik. Alsjeblieft, laat hem niet bij kennis komen.

‘Nog steeds hoofdpijn?’

‘Nee, nauwelijks meer.’

‘Met of zonder medicijnen?’

‘Nu zonder. De arts was hier vanochtend. Ze willen het hier nog een paar dagen aanzien, maar ik mag binnenkort naar huis.’

Peter glimlacht. ‘Dat is goed nieuws. Ik heb trouwens ook minder goed nieuws. Die fietser is vannacht overleden.’

Ik barst in huilen uit. Echt huilen. De schoft die mijn leven tot een hel maakte is dezelfde man op wie ik zo stapelgek ben geweest. En die is nu dood. Natuurlijk, ik wilde dat. Sterker nog, ik heb hem vermoord. Maar nu opeens dringt het tot me door dat hij me nooit meer uit kan leggen waarom hij zo gehandeld heeft. Want hij hield toch echt van mij. Dat weet ik zeker. Vanwaar die ommekeer? Dat zal nu altijd een raadsel blijven.

Peter geeft me een Kleenex. ‘Het lijkt me verschrikkelijk om iemand te hebben doodgereden.’

Het blijft een tijdje stil. Dan zegt Peter opeens: ‘Er was post voor je.’ Hij haalt de envelop uit zijn jaszak en legt hem voor me op het bed. Er gaat een schok door me heen. Mijn hart gaat als een wilde tekeer. Ik heb het gevoel dat alle bloed uit mijn hoofd wegstroomt. Vóór mij ligt een rode envelop met het bekende hoekige handschrift. Van Stefan? Te laat bezorgd? Ik zie het poststempel: gisteren. Ik begrijp er niets meer van.

Peter kijkt me aan. Heeft hij niets van mijn schok gemerkt of doet hij alsof? Op gewone toon zegt hij: ‘Moet je hem niet openmaken?’

‘Nee, dat vind ik niet gezellig nu. Dat doe ik straks als je weg bent. Hij is vast van een collega, of misschien van een student.’

Als Peter later weg is weet ik niet hoe snel ik de rode envelop open moet scheuren. Ik haal de brief te voorschijn en begin te lezen:

Loes,

Het is allemaal heel anders dan jij denkt. Ik ga je nu vertellen wat er wérkelijk gebeurd is: Op een avond, inmiddels alweer een paar maanden geleden, was jij naar een vergadering. Tenminste, dat had je gezegd. En dat geloofde ik. Toen nog wel. Ik besloot om nog wat te gaan werken. Omdat ik mijn laptop op kantoor had laten staan, besloot ik die van jou te gebruiken. Ik moest wat foto’s bewerken. Nadat ik Photoshop had opgestart zag ik de lijst met onlangs geopende foto’s. Ik klikte er eentje aan. En nog een en nog een. En ik viel van de ene verbazing in de andere. “Smerige hoer die je bent,” schreeuwde ik uit. Ik heb alle foto’s bekeken: jij alléén in allerlei standen, jullie samen in allerlei standjes. De ene nog smeriger dan de ander.

Wat voelde ik me bedonderd. Ik zon op wraak en bedacht een duivels plan.
Stefan zat ook in het complot. In ruil voor zijn zwijgen zou hij jou krijgen. Ik hoefde je niet meer .

Die honderduizend euro, dat was natuurlijk een grapje. Ik hoopte jou ermee te dwingen de hele zaak eerlijk aan me op te biechten. Misschien had ik het je dan kunnen vergeven.

Dat het met Stefan zo moest aflopen is niet mijn keuze. En ongetwijfeld ook niet de zijne. Want hij hield intens van je, dat is mij wel duidelijk geworden. En hij had nog een heel leven voor de boeg. Samen met jou.

Tenslotte: Ik wil van je scheiden. Ik heb inmiddels een advocaat in de arm genomen. Als jij meewerkt en geen eisen stelt bij de verdeling van huis en boedel dan vernietig ik de foto’s en vergeet ik mijn sterke vermoedens omtrent de werkelijke toedracht van het ongeluk. Maar in het andere geval … ach, zo dom zul je toch niet zijn.

Peter

Terug naar korte thrillers