Vis met getint glas

Terug naar korte thrillers

Dinsdagmiddag

‘Het is opeens echt herfst hè? Ga je even mee de stad in, ergens wat drinken?’ vraagt Agnes, terwijl ze het kettingslot van haar fiets openmaakt. 

Marlies trekt de rits van haar jas tot bovenaan dicht. ‘Een andere keer, graag. Ik heb Gertjan beloofd dat ik op hem zou wachten.’ 

‘Is goed meid. Doe hem de groeten.’ Agnes draait zich nog een keer lachend om als ze met haar rammelkast van het trottoir fietst. ‘Deze wordt nooit gestolen,’ roept ze. ‘Hij is in heel Amsterdam te horen.’

Marlies kijkt op haar horloge. Het duurt nog zeker een kwartier voordat Gertjans college is afgelopen. Ze krijgt het koud in haar zomerjack. Daarom besluit ze weer naar binnen te gaan. In de hal van het universiteitsgebouw is het warmer dan buiten.   

‘Kijk daar eens!’ roept Marlies als ze op weg naar hun bovenwoninkje over de Lauriergracht fietsen. 

‘Waar?’ vraagt Gertjan die bijna achterstevoren op de fiets zit om zijn tas, die onder de snelbinders was weggeschoven er weer onder te wurmen.

‘Daar, die stoel. Een echte Chesterfield. Zou die zijn klaargezet voor de grofvuilauto? Hij ziet er nog zo goed uit. Die donkerrode kleur past precies bij de rest in onze kamer.’ 

Gertjan bromt iets van ‘oude troep’, maar als Marlies afstapt om de stoel beter te bekijken, remt hij en zet zijn rechtervoet op de trottoirrand. 

Marlies veegt de natte bladeren van de stoel en bukt zich om de stoel van alle kanten te bekijken. ‘Afgezien van wat slijtageplekken ziet hij er nog hartstikke gaaf uit. En die kale plekken geven hem iets voornaams. Vind je niet?’

‘Hebben ze hem ook in blauw?’ plaagt Gertjan.

‘Hè, wat flauw! Oh wacht, hier, een sticker. Gratis meenemen,’ leest ze hardop. 

‘Nou, zet hem maar achterop je fiets,’ grapt Gertjan. 

‘Leukerd. Vind je hem niet mooi?’ 

‘Tuurlijk wel, joh. Dit wordt onze loveseat.’ 

‘Daarvoor is hij wel wat smal.’ 

‘Dan kun je niet bij me vandaan kruipen. Sterker nog, dan moet je wel bij mij op schoot komen.’ 

‘Maar nu even zonder gekheid, lieverd,’ zegt Marlies, ‘hoe pakken we dit aan?’ 

‘We moeten een auto en een aanhangwagen zien te regelen.’ 

‘En als we terugkomen, is de stoel door een ander meegenomen. Er zijn vast meer kapers op de kust. Zo’n gave stoel kan niemand laten staan.’ 

‘Dus?’ 

‘Moet ik bij de stoel blijven om hem te bewaken tot jij terug bent. En dat met dit koude weer.’ 

‘Geen zelfmedelijden, Marlies. Je moet er wat voor over hebben. Denk maar aan vanavond, als we samen in die stoel zitten, dan word je wel warm.’ Gertjan pakt zijn mobiel uit de zak en terwijl hij een nummer zoekt, mompelt hij, meer in zichzelf dan tegen Marlies: ‘Ik vraag Koos, ik heb de laatste tijd zoveel bij hem geklust, dit kan hij niet weigeren.’

Even later: ‘Hey Koos, Gertjan hier. Zou ik je auto een uurtje mogen gebruiken?’ 

‘…‘

‘Ja, nu. We zijn op de Lauriergracht. Er staat een stoel op het trottoir die we gratis mogen meenemen. Een loodzwaar ding. Marlies was er meteen verliefd op.’

‘…‘ 

‘Nee, dat begrijp ik, daarom mag je nog iets voor me doen. Even het nummer opzoeken van een bedrijf hier in de buurt, waar ze aanhangwagens verhuren. Boedelbak of zo. Je hebt toch een trekhaak?’ 

‘…‘ 

‘Is goed. Bel je me terug, als je het hebt geregeld?’ 

‘…‘

‘En?’ vraagt Marlies.

‘Ik mag zijn auto gebruiken en hij regelt een aanhangwagen voor me.’ 

Marlies vliegt Gertjan om de nek. ‘Super! Oh lieverd, ik ben er zo blij mee.’ 

Vanochtend, toen ze van huis vertrokken om naar college te gaan, heeft ze even getwijfeld: zou ze haar nieuwe winterjas aantrekken of toch maar haar zomerjack? Had ze maar voor de winterjas gekozen, dan zat ze hier niet te verkleumen in hun nieuwe aanwinst. Die overigens heerlijk zit. Dat mensen zo’n stoel wegdoen, onbegrijpelijk. Toevallig dat ze hier juist vandaag langsfietsten. Dat doen ze anders nooit, maar omdat ze tijdens het ritje naar huis Gertjan zo enthousiast vertelde over het college van vanochtend, zijn ze de gracht die ze normaal nemen, finaal voorbijgereden. Ze kan wel zingen, zo blij is ze met de nieuwe stoel. Als Gertjan nu maar snel terug is. Het is zo koud. De gure wind gaat overal doorheen. Ze zit te klappertanden. En nu begint het ook nog te regenen. 

Naast haar stopt een busje met bouwvakkers. De bijrijder doet zijn raampje omlaag. ‘Hé juffie, zit je daar lekker in de regen? Heb je het niet koud? Zal ik je eens lekker komen opwarmen?’ 

Marlies voelt dat ze begint te blozen en kijkt gegeneerd voor zich uit. Wat zou ze die vent graag een klap op zijn bek verkopen. Dan zou hij wel anders piepen. Maar in dit soort dingen is ze nu eenmaal geen held. Was Gertjan maar hier. Die wist hem wel van repliek te dienen. Gelukkig begint de bestuurder van de taxi, die inmiddels achter het busje staat, ongeduldig te claxonneren. 

De bouwvakker buigt zich uit het raampje en roept: ‘Doe niet zo gestrest man.’ Dan vindt zijn maat het kennelijk genoeg. Met piepende banden scheurt het busje de gracht af. Als vervolgens de taxi optrekt, wijst de chauffeur op zijn voorhoofd en daarna in de richting van het busje. 

Marlies is het helemaal met hem eens. Ze slaakt een zucht van verlichting. 

De opluchting is echter van korte duur. Heeft ze de zwarte BMW met getinte ruiten die nu stapvoets langs de overzijde van de gracht rijdt, daar al niet eerder gezien? Het lijkt of ze in de gaten wordt gehouden. Een onprettig gevoel bekruipt haar.

Ze schrikt als ze hoort dat er opnieuw een auto naast haar stopt. Nee, niet weer hè? Als ze voorzichtig opzij kijkt, ziet ze tot haar opluchting het lachende gezicht van Gertjan, die uitstapt en tegen de chauffeur van het PostNL busje achter hem gebaart dat hij zo weer verder rijdt. De man steekt zijn duim op. 

Gertjan, de schat, komt haar winterjas en een grote paraplu brengen. En een kan koffie. Hij is echt een man uit duizenden. 

‘Wat lief van je.’ 

Gertjan knipoogt. ‘Of je het nooit zou zeggen. Maar ik moet meteen verder, want ik houd het verkeer op. Ik ga de aanhangwagen halen.’ Achter het busje beginnen auto’s te claxonneren. Ze hebben meer haast dan de PostNL man. 

‘Gertjan, kom je snel terug? Ik voel me hier niet prettig.’ Ze vertelt van de BMW die nu zeker drie keer aan de overkant is langsgereden. 

‘Die is gewoon op zoek naar een plekje om te parkeren,’ probeert hij haar gerust te stellen. ‘Maar nu moet ik echt gaan, anders krijg ik ruzie: kijk eens hoe zo’n rij er al staat. Tot straks!’  

Marlies merkt de kleine vrachtwagen die naast haar is gestopt, pas op als de twee mannen zijn uitgestapt. Zou ze even gedommeld hebben? De twee zijn eender gekleed. Nike sportschoenen, een vale spijkerbroek en een zwart fleece jack, waarvan ze de capuchon op hebben. Ondanks het regenachtige weer dragen ze allebei een donkere zonnebril. Terwijl een van de mannen de laadklep opent, komt de andere naar haar toe lopen.  

‘Wilt u opstaan, mevrouw? Wij komen deze stoel halen.’ 

Marlies weet niet wat haar overkomt. Waar haalt die man de brutaliteit vandaan. ‘Die stoel is van mij. Hij stond hier, met de sticker “gratis meenemen”. Mijn vriend is onderweg met een aanhangwagen.’ 

‘Mevrouw, ik was toch duidelijk? Wilt u opstaan, dan kunnen wij de stoel inladen.’ 

‘Ik peins er niet over,’ zegt Marlies terwijl de adrenaline door haar lijf giert. Ze klinkt dapperder dan ze is. Ze zit te trillen in de stoel. Is het van boosheid? Of van angst? 

Dan komt een van de mannen op haar toe lopen, pakt haar om haar middel en tilt haar uit de stoel. 

‘Blijf met je poten van me af, gore viezerik. Ik ga nú de politie bellen.’ Als ze haar mobieltje uit de zak pakt, probeert een van de mannen het van haar af te pakken. Gillend rent ze weg, terwijl ze het nummer van de politie kiest. Ze ziet de mannen aarzelen. Dan schieten ze de auto in en scheuren weg. 

Als ze langs haar rijden, ziet Marlies dat de vrachtwagen geen enkel opschrift draagt en dat de kentekenplaten ontbreken. Ze drukt snel op “verbinding verbreken”. Al die toestanden met politie is wel het laatste waar ze nu behoefte aan heeft. Trillend op haar benen loopt ze terug naar de stoel. Hopelijk komt Gertjan snel. 

‘Dat wordt een hele sjouw. Drie trappen op met dat zware kreng,’ zucht Gertjan terwijl hij de auto met aanhangwagen op de stoep voor het studentenhuis manoeuvreert. 

‘Ik zou hem het liefst meteen naar de vuilstort brengen,’ zegt Marlies. Onderweg heeft ze Gertjan het verhaal van de kleine vrachtauto verteld. 

Hij probeert haar ongerustheid weg te wuiven. ‘Maak je niet druk, joh. Het berust vast op een misverstand. Je weet toch wat er op die sticker stond?’ 

Hij geeft Marlies een kusje op haar voorhoofd. ‘Nog even, dan staat deze loveseat in onze woonkamer. Die narigheid ben je zo vergeten.’ 

Nadat Gertjan Marlies’ fiets van de aanhanger heeft gepakt en in het trappenhuis gezet, vraagt hij Bart en Johan, een homostel van de tweede verdieping, of ze willen helpen de loodzware stoel naar boven te dragen. Wat nog een hele klus blijkt te zijn. Even lijkt het er zelfs op dat de stoel te breed is voor de bocht in de trappen, maar door hem op zijn kant te draaien, lukt het net. 

Als de stoel eindelijk op zijn plaats staat en de drie mannen, kletsnat van het zweet, nog staan na te puffen, zegt Gertjan: ‘Ik zou jullie graag een pilsje aanbieden, maar dat moeten we even uitstellen tot vanavond. De aanhanger moet terug, die heb ik tegen uurtarief gehuurd. En Koos heeft zijn auto zo weer nodig.’ 

Ze spreken af dat de twee helpers ’s avonds komen om de stoel “nat te maken.” 

Zodra Gertjan weg is, begint Marlies met de meubels te schuiven. Tevreden bekijkt ze de schikking waarin de stoel uitstekend past. Nog steeds heeft ze een dubbel gevoel. Ze is er dolblij mee, maar de gebeurtenissen van vanmiddag zitten haar niet lekker. Wat waren dat voor mannen in die vrachtwagen? Waarom waren ze zo happig op die stoel? Ze bekijkt het meubelstuk van alle kanten, ze weet hem met inzet van al haar krachten zelfs op de kop te krijgen zodat ze ook de onderkant kan bekijken, maar ze kan niets vreemds ontdekken. Zou Gertjan dan toch gelijk hebben? Volgens hem is er niets met de stoel aan de hand. Ze hoopt vurig dat hij het bij het rechte eind heeft. 

Als ze even later toevallig uit het raam aan de straatkant kijkt, ziet ze beneden haar een zwarte BMW met getinte ruiten stapvoets voorbij rijden. Nu is er bij haar geen enkele twijfel meer. Ze weet het zeker: er is iets met die stoel.

Dinsdagavond

‘Ik wil graag nummer zeven, de Peperoni,’ zegt Marlies terwijl ze de menukaart dichtklapt en aan het meisje geeft.

‘En u, meneer?’ 

‘Ik had iets met vis uitgezocht. Even kijken. Ja, de Campidano.’  

‘Gertjan,’ zegt Marlies als het meisje van hun tafeltje is weggelopen. ‘Die stoel brengen we morgen naar de vuilstort. Ik wil hem geen minuut langer in huis hebben. Er is iets niet pluis met dat ding.’ 

‘Doe niet zo mal, joh. Je beeldt het je allemaal maar in.’ 

‘En dat vrachtwagentje dan? En die BMW?’ 

‘De lui van die vrachtwagen zijn waarschijnlijk op het verkeerde adres geweest. Misschien waren ze niet bekend in Amsterdam en moesten ze een gracht verder zijn. Ze hadden vast de opdracht om een of ander meubelstuk dat op het trottoir gestald stond, op te halen. En dan blijkt daar zo’n blonde bitch op dat meubelstuk te zitten. Zij moeten nog erger zijn geschrokken dan jij.’

Marlies haalt onder het tafeltje haar voet naar hem uit.

‘Au! Je haalt me helemaal van mijn à propos. Waar waren we gebleven? Oh ja … wat die BMW betreft: er rijden in Amsterdam honderden van die auto’s met getinte ruiten rond.’ 

‘Dat zal allemaal best, maar ik voorspel je: die stoel gaat ons een hoop narigheid bezorgen.’ 

Gertjan begint te lachen. ‘Dat heeft hij al gedaan. Ik voelde me gebroken toen we dat loodzware geval eindelijk boven hadden. En jij bent vanmiddag daar aan die gracht zeiknat geregend en helemaal verkleumd geraakt. Nee lieverd, vanaf vanavond gaan we genieten van onze nieuwe aanwinst.’ 

Het eten en vooral de wijntjes hebben Marlies goed gedaan. Terwijl ze giebelend de donkere trappen naar hun etage oplopen, fluistert ze Gertjan in het oor: ‘We gaan de stoel zo meteen op gepaste wijze inwijden.’ 

‘Dat zullen we nog even moeten uitstellen, schat. We hebben Bart en Johan immers uitgenodigd.’ 

‘Oh shit, dat is waar ook.’ 

Marlies, die voorop gaat, slaat haar hand voor de mond. ‘Gertjan!’  fluistert ze ontzet. ‘De deur!’

Gertjan loopt op zijn tenen naar de deur, die flink beschadigd is. 

Marlies grijpt hem met bevende handen bij de schouder. ‘Voorzichtig, misschien is er iemand binnen.’ 

‘Je hebt gelijk. Kom mee.’ 

Zachtjes loopt Gertjan de trap weer af, op de voet gevolgd door Marlies. Als ze op de tweede verdieping zijn, tikken ze zachtjes op de deur van Bart en Johan. 

Zodra Bart de deur heeft geopend, stappen ze zonder iets te zeggen naar binnen. Bart staat hun verbaasd aan te kijken. ‘Wat is er aan de hand? Jullie zien allebei spierwit.’ 

Gertjan vertelt van de inbraak. Of ze niets gehoord hebben? 

‘Toen jullie net waren vertrokken, hoorden we wat gestommel op de trap. We gingen ervan uit dat jullie iets vergeten waren. Later meenden we te horen dat jullie de trap afliepen, maar dat moeten dus die inbrekers geweest zijn. Ook hoorden we een auto wegscheuren. Maar dat gebeurt hier wel vaker. We hebben er geen aandacht aan geschonken.’ 

‘Die gasten hebben met een koevoet de deur volledig uit de sponning getrokken,’ zegt Gertjan terwijl hij naar de deur loopt. ‘De kust zal nu wel veilig zijn. Kom op, we gaan poolshoogte nemen.’ Hij verlaat het appartement, op de voet gevolgd door de anderen. 

‘Zie je wel,’ roept Marlies als ze boven de toegetakelde stoel zien. ‘Ik had dus toch gelijk. Dat ding brengt ons ongeluk.’

Gertjan staat met open mond te kijken. De stoel is aan alle kanten opengesneden. Alsof er een dolle met een mes op tekeer is gegaan. Er is naar iets gezocht. Drugs? Diamanten? Geld misschien? En hebben ze gevonden wat ze zochten?  

‘We moeten de politie bellen,’ zegt Gertjan. ‘Je hebt gelijk Marlies, die stoel moet zo snel mogelijk naar de vuilstort. Zeker in de huidige staat.’ 

Gertjan pakt de telefoon uit zijn zak en zoekt het nummer van de politie. 

Op dat moment piept het mobieltje van Marlies dat op tafel ligt. Een sms’je. Marlies pakt haar telefoon en opent het klepje. ‘Verdomme,’ roept ze. ‘Nu zitten we echt in de shit.’ 

Met trillende stem leest ze het berichtje voor: ‘In de stoel bevonden zich vijf zakjes met voor ons zeer waardevolle inhoud. We hebben ze niet aangetroffen. We sms’en binnenkort over tijd en plaats van overdracht. Inschakelen van de politie zou heel onverstandig zijn.’

Gertjan, Bart en Johan kijken Marlies sprakeloos aan. 

‘En nu?’ Marlies begint te huilen en geeft een trap tegen de stoel. ‘De deur uit met dat kutding. Hoe eerder hoe liever! Hoe komen die lui in hemelsnaam aan mijn mobiele nummer?’

‘Dat lijkt me niet zo moeilijk,’ zegt Johan. ‘Jouw telefoon lag op tafel.’ 

Marlies stampvoet. ‘Shit! shit! shit!’ 

Woensdagochtend

Als twee zombies zitten ze aan het ontbijt. Ze hebben de afgelopen nacht nauwelijks geslapen. Gisteravond zijn ze het biertje maar gaan drinken bij Bart en Johan thuis. De aanblik van de ongeluksstoel konden ze niet langer verdragen. Maar echt gezellig wilde het niet worden. 

Terwijl Marlies de ontbijtspullen afruimt, belt Gertjan opnieuw zijn vriend Koos. Of hij nog een keer diens auto mag gebruiken. En hij regelt opnieuw een aanhangwagen. 

Hij is nauwelijks vertrokken als er weer een sms’je binnenkomt op Marlies’ telefoon:  

Verpak de zakjes in een plastic draagtas van AH. Deponeer deze om precies 15:00 uur op metrostation Wibautstraat in de afvalbak onder de trap uitgang Platanenweg.

Marlies voelt alle bloed uit haar hoofd wegtrekken. Haar hart gaat als een wilde tekeer. 

Meteen volgt nogmaals een sms’je:

En denk erom: geen geintjes en geen politie. In dat geval: R.I.P.

Marlies raakt nu volledig in paniek. Hadden ze de zakjes in hun bezit, dan hadden ze het zonder meer afgeleverd op de gevraagde plaats. Daarna zou de bende hen hopelijk met rust laten. Maar ze hebben niets. Wat moeten ze doen? Wat kúnnen ze doen? Er vandoor gaan heeft geen zin: ze zouden ongetwijfeld gevolgd worden. Gisteravond hebben ze wat rondgesnuffeld op internet. Het is hun inmiddels wel duidelijk geworden dat het om cocaïne moet gaan. Veertig euro per gram schijnt de gemiddelde straatwaarde te zijn, stel dat er in elk zakje twee kilo zat, dan kom je al gauw op 400.000 euro. 

Ze hebben zich zonder dat ze het wilden, enorm in de nesten gewerkt, dat is zeker. Marlies begint onbedaarlijk te huilen. Wat moeten ze nu?

Samen met Bart en Johan sjouwt Gertjan de stoel weer naar beneden. Trap af blijkt nog moeilijker dan trap op. Terwijl de mannen de stoel op de aanhangwagen vastsjorren, kijkt Marlies de straat af. Gelukkig merkt ze niets verdachts op. 

Woensdagmiddag

Als ze later samen met Gertjan in de auto zit, zegt ze: ‘Het moet allemaal een vergissing zijn, dat kan haast niet anders. Stel nu eens, dat daar ergens in de buurt een soortgelijke stoel heeft gestaan.’

‘Dat zou een verklaring kunnen zijn,’ zegt Gertjan, die zich ook rot geschrokken is toen Marlies hem daarnet de twee nieuwe sms’jes voorlas. ‘Dan moeten we die andere stoel opsporen. Maar hoe?’ 

Marlies kijkt peinzend voor zich uit. Dan zegt ze: ‘Laten we eerst deze stoel naar de vuilstort brengen en vervolgens de aanhangwagen terugbrengen. Dan kunnen we daarna een rondje door die buurt maken. Dat vindt Koos vast wel goed.’ 

‘Maar,’ zegt Gertjan. ‘Stel dat het inderdaad om een vergissing gaat. Dat de stoel waarop die lui het gemunt hebben op een andere gracht heeft gestaan. Dan moet die stoel gisteren zijn afgehaald door de grofvuilauto.’ 

‘Die nemen ze niet zomaar mee hoor. Je moet hem eerst aanmelden bij de gemeente.’ 

Gertjan lijkt enigszins opgelucht. ‘Dan zou hij er nog staan. Oh, stel je toch eens voor.’ 

‘Kut!’ roept Gertjan als ze even later voor een rood licht staan te wachten. ‘Niet achterom kijken. We worden gevolgd.’

‘Is het een … zwarte BMW met getinte ruiten?’ Marlies weet het antwoord al.

‘Inderdaad.’ 

‘Shit!’ roept ze. Wat nu?’ 

‘Ja, wat nu?’ zegt Gertjan terwijl hij optrekt vanwege het groene licht. ‘Wat zijn de opties? Er vandoor gaan? Regelrecht naar het politiebureau? Geen van beide lijken me erg aantrekkelijk.’

‘Dus?’ 

‘Voorlopig maar doen wat we van plan waren. Naar de vuilstort. Wat kunnen we anders?’ 

Marlies kan haar tranen niet bedwingen. ‘Maar hoe moet het nu verder?’ snikt ze tussen de lange uithalen door. 

Zelfs Gertjan, haar grote, sterke, stoere Gertjan, begint nu te janken. ‘Ik weet het niet, lieverd. Ik zie ook geen uitweg meer.’ 

Als ze bij de stortplaats samen de zware stoel uit de aanhangwagen willen tillen, roept Marlies, nog steeds nasnikkend, opgewonden: ‘Gertjan!  Kijk daar. In die grijper. Ze zet het op een lopen. ‘Wacht!’ roept ze tegen de kraanmachinist. 

De man kijkt haar verbaasd aan terwijl hij uit zijn cabine klimt. ‘Wat is er, juffie?’ 

Marlies gedachten werken razendsnel. Ze wijst naar de stoel die in de grijparmen van de hijskraan hangt. Klaar om elk moment in de afvalversnipperaar te verdwijnen. ‘Door een misverstand is gisteren de verkeerde stoel meegenomen.’ Ze wijst naar de stoel op de aanhanger. ‘Ze hadden die daar mee moeten nemen.’

‘Dus mevrouw wil ruilen? Heb u het bonnetje nog?’ grapt de man in plat Amsterdams. Gelukkig werkt hij mee. De man stapt weer in zijn cabine en laat de stoel voorzichtig op het asfalt zakken. Meteen rijdt hij zijn kraan naar de aanhanger om hun verfoeide, vernielde stoel op te pakken. 

Marlies rent naar de stoel die zojuist nog in de lucht hing en trekt de rits aan de achterzijde van de stoel open. ‘Ja!’ schreeuwt ze opgewonden. ‘Gertjan, ik heb het!’ Ze pakt een verzegeld linnen zakje uit het binnenste van de rugleuning. ‘En er zit nog meer in,’ roept ze tegen Gertjan die inmiddels naderbij is gekomen. Ze slaakt een zucht van verlichting. ‘Goddank, deze nachtmerrie is voorbij.’ Tranen stromen over haar wangen.

Op dat moment komt een aantal politieauto’s met sirene en zwaailicht het terrein opscheuren. Met piepende remmen komen ze tot stilstand. De auto’s hebben Gertjan en haar omsingeld. Het gaat allemaal razendsnel. Agenten in kogelvrije vesten springen met getrokken wapen uit de auto’s en zoeken dekking achter de voertuigen. Marlies hoort geschreeuw: ‘Voorover op de grond gaan liggen. Armen spreiden.’ 

Volledig verbouwereerd laat Marlies zich als een zombie op het natte asfalt zakken. Het is of ze droomt. Of in een enge film is terechtgekomen. Gertjan ligt een paar meter van haar verwijderd. Middenin een plas water. Hij ziet lijkbleek. Marlies voelt hoe haar armen hardhandig op haar rug worden getrokken. Ze hoort de klik van de handboeien. En schoten.  

Epiloog

Inspecteur de Vries van bureau Lijnbaansgracht legt zijn aantekeningen naast de computer, start Word, opent een nieuw document en begint te typen:

Op dinsdag 9 november 2010 om 14:53 uur kwam op bureau Lijnbaansgracht de melding binnen dat op de Looiersgracht vanuit een bestelbusje een stoel werd uitgeladen en op het trottoir gezet. De melder vond het vooral verdacht omdat de kentekenplaten van het busje waren afgeplakt. Daar de politie een vermoeden had dat het om drugs ging, werd de Narcoticabrigade ingeschakeld. Een aantal agenten van die afdeling werd er op afgestuurd. In burger, met onopvallende auto’s. Ze gingen posten op strategische plaatsen langs de gracht. Politieauto’s en – motoren werden op enige afstand stand-by gehouden. De auto van de hondenbrigade werd een paar straten verderop geparkeerd. 

De begeleider van de drugshond, eveneens in burger, was, alsof het een buurtbewoner betrof, langs de stoel gelopen. Uit de reactie van de hond bleek dat het vermoeden van de politie juist was.

Nu was het wachten op de afhalers. De stoel bleef echter staan. Er kwam niemand opdagen. Hadden ze argwaan gekregen? 

Er volgde druk overleg met de superieuren op het bureau. Ze konden de stoel daar natuurlijk niet op die stoep laten staan. De stoel ter plaatse onderzoeken, was ook geen optie. Hij werd ongetwijfeld, op welke manier dan ook, in de gaten gehouden. 

Op dat moment kwam, het kon niet beter, de grofvuilauto voorbij. Toen de bestuurder en zijn maat bezig waren een oud ledikant in te laden, is een van de agenten naar de mannen toegelopen. Voor de buitenwereld gewoon een buurtbewoner, die een praatje kwam maken.  

Na enig overleg werd afgesproken dat de stoel op de vrachtwagen zou worden geladen en naar de stortplaats op de Rozenburglaan vervoerd.  

Onopvallende politieauto’s hebben het transport begeleid. 

Politiemensen in burger zijn naar de stortplaats gestuurd (onder het mom afval af te geven). Zij zouden de grofvuilauto daar opvangen en de chauffeur nadere instructies geven.

Toen de grofvuilauto een minuut of tien later met de stoel in de laadbak vertrok, was er buiten de vier onopvallende politieauto’s, geen enkele auto die de vrachtwagen volgde. Iets wat de agenten heel vreemd vonden. 

Later, toen de politie op de stortplaats op een voor nieuwsgierige blikken afgeschermde plaats, de stoel ging onderzoeken, troffen ze in de rugleuning 15 kilo cocaïne aan. Straatwaarde ruim een half miljoen euro. De cocaïne werd vervangen door poedersuiker, op soortgelijke wijze verpakt. De politie zou de stortplaats die nacht bewaken. De betrokkenen zouden zich ongetwijfeld melden. 

De agenten die de nacht op en om de stortplaats hadden doorgebracht, hadden een makkelijk nachtje: niemand “meldde” zich om de stoel af te halen. 

Hoewel men niet echt verwachtte dat de belanghebbenden het risico zouden nemen om alsnog te komen opdagen, werd woensdag ochtend het volgende besloten:

De kraanmachinist, die normaliter als taak heeft volumineuze afvalstukken, die worden afgeleverd, met de grijparmen van zijn kraan op te pakken en naar de afvalversnipperaar te brengen, hoefde de hele dag niets anders te doen dan in zijn cabine blijven zitten, terwijl de stoel duidelijk zichtbaar in de grijparmen hing, wiebelend boven de versnipperaar. 

Een tiental als gemeentemedewerkers vermomde politiemensen was op de vuilstortplaats aanwezig om de actie te coördineren.

Politieauto’s met aan boord leden van het arrestatieteam, stonden, verspreid over straten in de omgeving, stand-by. 

Tegen elf uur gebeurde wat alle ter plaatse aanwezige politiemensen hadden gehoopt, maar niemand echt had verwacht. Een jong stel kwam in een oude Toyota met daarachter een aanhangwagen het terrein oprijden. Op de aanhangwagen stond een stoel. Een soortgelijke stoel als het exemplaar dat in de grijper hing. Maar danig toegetakeld. Toen de vrouw de stoel in de grijper in het oog kreeg, rende ze naar de kraan. De machinist liet, zoals afgesproken, de stoel zakken. Op dat moment werden de arrestatieteams die zich op korte afstand stand-by hielden, ingeseind. Binnen twee minuten zouden ze ter plaatse zijn. Op het moment dat de vrouw de nepcocaïne uit de stoel haalde, scheurde een zwarte BMW met getinte ruiten met grote snelheid het terrein op, meteen gevolgd door de politieauto’s. Het jonge stel en vier inzittenden van de BMW werden gearresteerd. De vijfde inzittende, een nog jonge vrouw, kwam bij de schotenwisseling die aan de arrestaties vooraf ging, om het leven.

Nadat ze verhoord waren en de nodige zaken nagetrokken, was duidelijk dat het jonge stel onschuldig was. De drie mannen en de vrouw uit de BMW werden in verzekerde bewaring gesteld. Diezelfde dag volgden in Amsterdam en andere plaatsen in het land enkele tientallen arrestaties. 

Het lijkt erop dat de politie een grote vis heeft gevangen. 

Inspecteur de Vries leest vervolgens de tekst ter controle nog een keer door, slaat het document op en print het daarna uit. De afgedrukte versie van het document voorziet hij vervolgens van het stempel “Zaak opgelost” en plaatst er zijn handtekening onder. 

Terug naar korte thrillers