Wateroverlast 1960

Voor de zoveelste keer die avond wordt het vloerluik bij de voordeur opengetrokken. Vader richt de zaklantaarn in het donkere gat.

‘En?’ vraagt moeder bezorgd. 

‘Een centimeter of twee.’ 

‘Dan is het dus nog verder gestegen.’ 

Vader knikt. 

‘Zou je ze nu dan maar niet bellen?’

‘Is misschien wel verstandig ja; het duurt dan zeker nog een half uur voordat ze hier zijn.’ 

Vader pakt de telefoon en draait het nummer. ‘Het lijkt me goed dat jullie nu toch maar deze kant opkomen. Nog een paar centimeter dan staat het water tegen de onderkant van de vloer. En het stijgt nog steeds.’

‘…’

‘Nee, je kunt de auto niet meer hier voor de deur kwijt. De straat is al vanaf vanmiddag afgesloten.’

‘…’

‘Ik denk dat daar nu geen plaats meer is. Zet de auto maar op het Vledder. Daar is altijd wel ruimte. En dan moeten jullie het laatste stuk maar lopen.’

‘…’

Even verschijnt er iets van een glimlach op vaders gezicht: ‘Vergeten jullie niet laarzen mee te nemen?’

‘…’

‘Fijn. Tot zo!’ Vader legt de hoorn op de haak. ‘Ze zijn onderweg.’

Vader geeft mij een hamer, een oude beitel en de nijptang. ‘Probeer jij intussen maar de spijkers in de hoeken uit de vloerbedekking te trekken. En als dat niet lukt dan tik je ze maar met de beitel kapot.’

De telefoon gaat. 

Vader neemt op. ‘Met Kombrink.’

‘…’

‘Dag Ge.’

‘…’

‘Maar die brandt nog.’

‘…’

‘Zand? Waar vandaan dan?’

‘…’

‘De tuin? Daar staat inmiddels al 20 cm water. Maar ik moet afbreken. De hulptroepen komen net binnen.’

‘Het is veel erger dan ik het me had voorgesteld,’ zegt mijn neef Albert, die samen met zijn schoonvader zojuist is binnen gekomen. ‘Vanaf de Javastraat staat alles blank.’ 

‘Tja,’ zegt vader, ‘We dachten eerst vanmiddag dat het zo’n vaart niet zou lopen, maar het water stijgt nu toch wel heel snel.’ 

Hij opent maar weer eens het luik. 

Ik kijk over zijn schouder mee. 

‘Het staat nu tegen de onderkant van de vloer.’

‘Kijk eens,’ roept mijn neef, “Hier wordt het al nat. En daar in de hoek.” 

En inderdaad: overal verschijnen donkere vochtplekken op de kokos vloerbedekking.

Vader, die vanwege een longaandoening zelf niets kan, neemt de regie in handen: ‘Jongens eerst alle meubels naar de achterkant van de kamer.’ 

De hulptroepen komen in actie. 

‘Kasper, breng jij alle kleine spulletjes naar boven? ‘

In een mum van tijd is het voorste deel van de kamer leeg. 

‘Nu de vloerbedekking aan de voorkant lostrekken en een stuk oprollen, dan kunnen we op de kale vloer de klossen neerleggen en de meubels daarop zetten.’ 

Maar dat valt nog lang niet mee. De vloerbedekking is aan de randen gespijkerd. 

‘Au!’ Mijn neef heeft zijn hand opengehaald aan een spijker die in de rand is blijven zitten. Het bloed drupt op de vloer. 

‘Moeder, kom gauw met de verbanddoos!’ roept mijn vader. 

Ik ren al naar boven want ik heb de lade waarin we normaal pleisters en verband bewaren zojuist naar boven gebracht. 

Gelukkig valt het allemaal mee. Nadat neefs hand is verbonden kunnen we verder met het lostrekken.

Op de planken vloer komen al kleine plasjes water te staan. Ik heb inmiddels de klossen neergelegd en neef en zijn schoonvader sjouwen de meubels naar de voorkant van de kamer en plaatsen ze op de klossen. Het lostrekken van de rest van de vloerbedekking gaat gelukkig wat makkelijker. De zware rollen worden voorlopig naar de zolder gebracht.

‘Wat doen we met de kachel?’ vraagt mijn neef. 

‘Die brandt nog steeds. Als we hem ervoor weg halen vliegt de koolmonoxide zo de kamer in,’ zegt vader bezorgd.

Rechts ons huis

Neef rommelt wat met de pijp die aan de achterkant van de kachel in de schoorsteen steekt. ‘Daar is nog wel ruimte oom Klaas. Als we de kachel optillen en er wat klossen onder zetten drukken we de pijp gewoon wat verder in de schoorsteen.’

Inmiddels staat er een paar centimeter water in de kamer. Mijn moeder loopt op laarzen naar de keuken om koffie te zetten. Even later zitten we met zijn allen op de trap naast en boven elkaar koffie te drinken. Onderaan de trap staan twaalf laarzen keurig twee aan twee in het water.