Mijn vader hield niet van verrassingen. Dit had hij zich onvoldoende gerealiseerd toen hij mijn moeder trouwde. Waar hij zich ook geen rekenschap van had gegeven, is dat zij niet alleen zou blijven. Zo zou zij hem vier kinderen baren, waarvan er drie sterk op haar leken, zodat hij zich thuis in een spiegelzaal bevond waar hem vanuit alle hoeken en gaten afspiegelingen van zijn echtgenote naderden. Ikzelf leek op geen van beiden, niet de geringste overeenkomst – een wonderlijke speling van de natuur, blank ei in een gespikkeld nest. Toen ik daar de leeftijd voor had, ben ik in de sociale omgeving van mijn ouders gaan speuren naar volwassenen met wie ik mogelijk enige gelijkenis vertoonde, een gewoonte waarmee ik ook naarmate het leven voortschreed nooit helemaal heb kunnen breken.
Een volgende verrassing die het huwelijk mijn vader bezorgde, was mijn oom Sal. Hij was mijn moeders broer, die twee waren erg op elkaar gesteld. Soms zagen ze hem jaren niet, totdat hij opeens weer opdook, de Bonte Prins van Twijfelachtige Levenswandel, zoals mijn vader hem noemde. Toen mijn oom Sal op een winterdag het pad opreed in een bestelbus met donkere ruiten, heb ik mijn vaders feestelijke kerststemming zien barsten als een autoruit.
Oom Sal wurmde zich uit het busje. Aan de andere kant werd het portier geopend door een jonge vrouw. Haar ravenzwarte haar droeg ze in een staart. Ze draaide haar benen, lang en kortgerokt, naar buiten en stapte uit de bestelbus. Wat een sexy uitstraling had dat mens. Ik schatte haar hooguit een jaar of drie ouder dan ikzelf; oom Sals vlammen werden steeds jonger .
‘Dag lieve nicht, mag ik je voorstellen aan Esther? Zij woont sinds kort bij mij in Amsterdam.’
‘Leuk dat je nieuwe vriendin is meegekomen om hier kerst te vieren, Sal,’ zei moeder, toen we later aan de koffie zaten.
‘Nummer zoveel,’ voegde vader er cynisch aan toe. ‘Man, ze kon je eigen kind wel wezen.’
Oom Sal, die ik opvallend stil vond voor zijn doen, ging er niet op in. Zo kende ik hem helemaal niet.
‘Ik kom niet alleen hier om kerst te vieren en Esther voor te stellen. Ik heb slecht nieuws.’ ‘Hoezo slecht nieuws?’ vroeg moeder.
‘Ik heb gisteren in het ziekenhuis een gesprek met mijn internist gehad. Hij had een hele nare boodschap voor me: ik heb een kwaadaardige tumor.’
Moeder sloeg haar hand voor de mond en begon zachtjes te snikken. Vader trok helemaal wit weg.
‘Het is niet te behandelen?’ vroeg hij.
Oom schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik heb niet lang meer en daarom wil ik schoon schip maken.’ Zijn stem klonk gebroken.
Moeder leek iets te willen zeggen, maar ze hield zich stil toen oom verder sprak.
‘In het verleden heb ik iets gedaan dat van grote invloed is geweest op zowel jullie als mijn leven. Ik wil dit geheim niet meenemen in mijn graf.’
Ik keek van vader naar moeder, bang voor de dingen die ik te horen zou krijgen.
‘Kort na de geboorte van Judith ben ik van Mirjam gescheiden. De reden wilde Mirjam aan niemand vertellen. Ik respecteerde dat. Maar nu, zo kort voor mijn dood, wil ik jullie deelgenoot maken.
Een paar weken nadat we wisten van Mirjams zwangerschap, was er op de universiteit een symposium. Ik zou ’s middags met een paar gasten uit Zweden gaan lunchen. Het zonnetje scheen, dus we wandelden naar de Prinsengracht, waar ik een tafel had besproken. We kregen een plaatsje boven bij het raam, met uitzicht op de gracht. Ik had net de ober toegeknikt na het keuren van de wijn, toen mijn blik naar de ingang van het hotel aan de overkant van het water werd getrokken. Mijn hart begon als een razende tekeer te gaan, het klopte tot in mijn keel. Ik kon nauwelijks ademen. Want daar liep mijn Mirjam het hotel binnen, innig verstrengeld met een mij onbekende man. Ik ben zonder me te excuseren naar het toilet gestrompeld. Na een minuut of tien klopte een van mijn gasten op de deur en riep bezorgd: “Are you okay, Mr. Kohn?”
De maanden daarna raakte ik er steeds meer van overtuigd dat het niet om een eenmalig slippertje ging: Mirjam, met haar inmiddels al flinke buik, had opvallend vaak ’s avonds “nog wat te doen op de zaak”.
Gedurende de hele zwangerschap heb ik me afgevraagd of het kind, dat in Mirjam groeide, mijn kind was. Dat dit niet zo was, werd me heel snel duidelijk toen ik meteen na de bevalling de baby zag. Judiths haren waren weliswaar donker van kleur, maar verder had ze nauwelijks joodse trekjes.
Ze was de dochter van mijn overspelige echtgenote en haar minnaar, dat kon niet anders.
Een paar uur daarvoor was in dezelfde kraamkliniek jullie dochter Eva geboren. Een wolk van een baby, zwart haar en sprekend haar moeder. De wiegjes van de beide nichtjes stonden in de babykamer vlak naast elkaar.
Er spookte van alles door mijn hoofd. Dat ik wilde scheiden van Mirjam stond vast. Natuurlijk zou er dan een omgangsregeling komen met ons kind, háár kind. Ik zou dan tenminste eens in de twee weken enkele dagen moeten zorgen voor een kind van wie ik niet de vader was. Geen aantrekkelijk vooruitzicht.
Had ik toen geweten dat Mirjam zich, kort na onze scheiding, samen met haar minnaar en kind in Ierland zou gaan vestigen, was alles heel anders gelopen. Maar dat is achteraf gepraat.
Terwijl ik naar de meisjes keek borrelde er een plan in me op. Ik zou de baby’s omwisselen. Ik kon niet anders. Liever de zorg voor de dochter van mijn lievelingszus, dan voor het kind van die slet en haar minnaar.
Het viel me op dat alle baby’s een bandje om hun polsje hadden, waarin een strookje papier met naam en geboortedatum was geschoven. Het kostte me weinig moeite om, terwijl er even niemand aanwezig was, de beide strookjes te verwisselen. Dat ik daarmee de beide kinderen voor hun leven lang van een andere identiteit en van andere ouders voorzag, realiseerde ik me op dat moment nauwelijks, later heel goed.’
Oom pakte zijn zakdoek om zijn voorhoofd droog te deppen.
‘Dit geheim heb ik mijn hele leven met me meegedragen. En geloof me: dat was niet gemakkelijk.’
Heel langzaam begon de betekenis van zijn woorden tot me door te dringen. Ik was niet Eva, maar Judith. En mijn vader en moeder waren niet mijn ouders. Een afgrijselijk gegil klonk. Pas toen ik merkte dat moeder aan mij stond te schudden, begreep ik dat ik mezelf hoorde.
Daarna werd het akelig stil. We keken allemaal in de richting van oom Sal.
‘Ik heb Judith later nooit meer gezien. Tot twee maanden geleden. Ze schreef me dat ze in Amsterdam ging studeren. Of ze, zolang ze nog geen geschikte woonruimte had gevonden, bij mij kon wonen.’
Oom Sal greep naar zijn borst. Heel moeizaam wist hij nog uit te brengen:
‘De vrouw … die nu naast … me zit … is niet mijn vriendin … Esther … ze is mijn dochter … Judith … jullie dochter … Eva … ‘
Hij stortte voorover, met een zware bons raakte zijn hoofd de tafel.