Aanrijding

Toen ik mijn rijbewijs haalde, was ik negentien jaar. Ik zat nog op de HTS, geld voor een eigen auto was er dus nog niet. Mijn vader had weliswaar een auto, maar die was van de zaak. Die mocht ik dus niet gebruiken. Maar als we samen weggingen, mocht ik rijden in de Opel Record. Tochtjes naar familie of vrienden. Of ‘zomaar-tochtjes’. Ook ging ik af en toe mee als hij voor de zaak op reis moest. Spannend was dat allemaal natuurlijk niet, met mijn vader naast me.
Als het vader goed uitkwam, mocht ik wel eens alleen op pad. Om even de tank vol te laten gooien bij garage Kroeskop. Of op zaterdagochtend, als hij naar zijn vaste kaartclubje bij café Slot ging en daar gezellig een borreltje mee wilde drinken. Dan mocht ik hem brengen en halen. 
Op de bewuste zaterdagmiddag had ik getankt. Broer Albert en vriend Joep waren mee. 
Op de terugweg reden we over de Maatkade (nu Kleine Oever). Voor de bioscoop liepen drie meisjes die ik kende. Die moesten mij natuurlijk wel even zien in die grote auto. Ik probeerde hun aandacht te trekken door te claxoneren. Terwijl ik over mijn schouder keek of ze me gezien hadden, hoorde ik Joep schreeuwen: ‘Let op!’
Ik trapte al op de rem voordat ik zag wat er aan de hand was: de lesauto die voor ons reed, was keurig gestopt voor de auto die van rechts kwam. Een politieauto.
Met mijn hevige remmen kon ik echter een aanrijding niet voorkomen: vrij onzacht raakte ik de auto voor ons.  
 
Terwijl de politieagenten proces verbaal opmaakten en ik met de rijinstructeur verzekeringsgegevens uitwisselde, is, zonder dat ik het zag, mijn drie jaar jongere broer er hard lopend vandoor gegaan. Richting huis. ‘Kasper heeft een ongeluk gehad,’ riep hij tegen mijn ouders, die zich natuurlijk rot schrokken. 
Achteraf ben ik hem daarvoor wel dankbaar, want toen ik later met de flink beschadigde auto voor ons huis stopte, waren mijn ouders blij dat ik er heelhuids was afgekomen. Die schade … ach, die kon wel gerepareerd worden.