Ik was diep geschokt. Dat ik na al die jaren nog zó van slag kon raken. Enkel en alleen maar vanwege een zakje zaad. Kalebassenzaad.
Het was begin mei. Volop lente. Prachtig weer. Wat mij betreft is de meimaand de mooiste maand van het jaar. Met stip! Al dat jonge groen aan bomen en struiken. En de vogels die hun gezang laten horen, in al zijn variatie. Heerlijk!
Ik was in de tuin bezig. Had al blad opgeruimd, plantjes gezet en hier en daar wat gezaaid. Nu nog het hoekje helemaal achterin. Het gras liep altijd door tot aan de schutting, maar ik had een strook omgespit, waarin ik wilde gaan zaaien. Kalebassen. Ik pakte het zakje zaad uit de zak van mijn spijkerbroek. Eerst even de instructies lezen. En toen gebeurde het: al na een paar woorden begon ik over mijn hele lichaam te beven. Mijn hart ging als een razende tekeer en ik kon nauwelijks nog adem halen. Het werd heel licht in mijn hoofd. Ik had nog net de tegenwoordigheid van geest om op de grond te gaan zitten, met het hoofd tussen mijn knieën.
Achteraf moet het allemaal gekomen zijn door het woord “kalebassen”. Ik ging onbewust associëren: kalebassen … kalebas … kale Bas! Bas was een verre neef van mij. Wás, want Bas is niet meer. De eerste keer dat ik hem ontmoette, was ik een jaar of drie. En Bas, toen half in de twintig, was al helemaal kaal. Als een spiegel. Ik ben daar toen verschrikkelijk van geschrokken. Zo erg, dat ik er een trauma aan heb overgehouden. Ik hoefde maar een kaalhoofdig iemand te zien of ik raakte in paniek. Jarenlang heb ik daarom een psychotherapeut bezocht. Uiteindelijk, ik was 16, bedacht die een manier om de trauma te overwinnen. Eenvoudig doch verrassend. Hij vroeg me wat ik wilde worden. ‘Juf,’ zei ik. Hij had een ander idee en wist me om te praten, zodat ik kort daarna begon met de deeltijdopleiding aan de kappersschool. Tegelijkertijd begon ik aan mijn eerste baantje in een kapsalon. Omdat het mode werd, heb ik in de loop der jaren vele mannen het hoofd kaalgeschoren. Zonder problemen. Trauma bedwongen, zo leek het. Tot vandaag dus.
Toen ik weer wat gekalmeerd was, dacht ik: ‘Kom op meid, we gaan ons niet aanstellen. We zaaien gewoon die zaadjes en in het najaar oogsten we joekels van kalebassen.’
De weken daarna ontkiemden de zaadjes snel en al na een maand zag ik de eerste groene kalebasjes. Omdat ik in het najaar heel grote exemplaren wilde, verwijderde ik regelmatig de zijranken. En ook de bladeren die hun schaduw op de kalebassen wierpen. Daarnaast legde ik stro onder de vruchten, opdat ze niet aangevreten zouden worden. En natuurlijk voorzag ik de planten regelmatig van water en wat organische mest. Zo zouden de kalebassen het beste gedijen.
Vannacht kon ik de slaap niet vatten. Ik lag in mijn bijna-blootje met alleen maar een dun laken over, maar ondanks dat had ik het warm en draaide van de ene op de andere zij. Mijn gedachten sprongen van het een naar het ander: mijn werk in de kapsalon van Marjolein, de afgelopen vakantie in Griekenland, mijn huwelijk en de scheiding daarna, mijn jeugd en ga zo maar door. Uiteindelijk kwamen mijn gedachten uit bij Bas, kale Bas, die altijd zo geplaagd werd door de kinderen uit de buurt. Ze hadden zelfs een liedje op hem gemaakt:
Bas kale Bas die heeft geen haren,
Bas kale Bas die is zo kaal …
Ik zong het ook mee, ondanks mijn trauma, uit volle borst. Hoopte ik onbewust op die manier mijn trauma te overwinnen? Bas is niet oud geworden. Men zegt dat hij er zelf een eind aan heeft gemaakt.
Opeens werd ik opgeschrikt door een vreemd geluid. Inbrekers? Ik ben geen held, dus ik bleef ik in bed liggen. Tegen beter weten in trok ik het laken tot over mijn oren. Als ik niets hoor dan is er ook niets. Een logische redenering voor een kind, maar niet voor een vrouw van bijna veertig, bedacht ik toen. Ik raapte al mijn moed bijeen en met luid kloppend hart stapte ik uit bed. Op blote voeten schuifelde ik naar het raam. Daar aangekomen wist ik niet wat ik zag. Bij het licht van de volle maan, achter in de tuin. Eén van mijn kalebassen. Heel groot, heel glimmend en heel roze. Zo roze, dat het pijn deed aan de ogen. En de kalebas groeide, dat was heel duidelijk te zien. Als een grote roze ballon die werd opgeblazen. Alle planten en struiken in de buurt werden plat tegen de grond gedrukt. Ik hoorde een enorm gekraak: de groeiende kalebas had de schutting tegen de vlakte geworpen.
Ik verwachtte reacties vanuit de huizen achter ons. Maar nergens ging het licht aan en afgezien van het geluid van de kalebas bleef het stil. Opnieuw klonk er een oorverdovend lawaai. De appelboom in de tuin van de achterburen werd door de kalebas omver gedrukt. Begeleid door het geluid van brekend glas viel hij bovenop de broeikas. De buren zouden nu toch wel wakker geworden zijn? Maar nee hoor, het bleef overal donker.
Naast het geluid van de kalebas hoorde ik nu kinderstemmen. Heel ver weg. Ze zongen, maar ik kon het deuntje niet thuisbrengen. En de monsterkalebas bleef maar groeien. Hij had intussen de hoogte van de dakgoot bereikt. En hij kwam ook akelig dicht in de buurt van het balkon aan de achterkant van mijn huis.
Ondanks het zwoele weer kreeg ik het koud zo in mijn blootje voor het open raam. Ik liep naar de kleerkast om een badjas aan te trekken. Ik had net de deur van de kast opengeschoven toen er weer een gekraak klonk. Nu veel dichterbij. De kalebas had het balkon finaal platgedrukt. Even later werd het aardedonker in de kamer: het roze gevaarte verduisterde het raam. De kinderstemmen klonken nu ook duidelijker. Met een schok herkende ik wat ze zongen:
Bas kale Bas die heeft geen haren,
Bas kale Bas die is zo kaal …
De betekenis van dit alles begon langzaam tot me door te dringen. Dit was Kale Bas! Hijsloeg terug! En hoe. Met een vernietigende kracht. Ik raakte in paniek en wilde de slaapkamer verlaten. Naar beneden, het huis uit, naar een plaats waar ik onbereikbaar zou zijn voor dit monster. Maar ik was te laat. Met een oorverdovend geraas werd de achtergevel ingedrukt. Het hele huis of wat er nog van over was raakte ontzet. Ik kon de deur van de slaapkamer niet meer open krijgen. Ik kroop op het bed, dat met het hoofdeinde aan de muur tegenover het raam stond. Tenminste eerder die nacht, toen het raam er nog was. Het kindergezang ging steeds harder klinken. Er was nu ook gelach hoorbaar. Een schaterend gelach. Eerst heel ver weg, maar het kwam al gauw dichterbij. Het was duidelijk de lach van kale Bas. En het akelige roze monster bleef maar groeien. Het grootste deel van mijn bed was in elkaar gedrukt. Het plafond en de daarboven gelegen zolder waren verdwenen. Ik keek zo naar de sterrenhemel. Tussen mij en het monster was nog maar een halve meter ruimte. Net zo veel als het randje vloer waarop ik stond. Het kindergezang en het bulderende gelach van kale Bas waren intussen niet meer te harden. Zo luid. Ik voelde de harde bast van de reuzenkalebas. Eerst tegen mijn buik. Even later ook tegen mijn hoofd en mijn benen. Ik zat helemaal klem tegen de muur. Alle lucht werd uit mijn longen geperst. De kalebas veranderde van kleur. Van roze werd hij zwart. Diep zwart …