Het begin
Op een augustusochtend in 1959 stonden we met zo’n 150 twaalfjarigen op het schoolplein van de Openbare MULO aan het Vledder in Meppel: allemaal leerlingen van de vijf nieuwe eerste klassen: 1A t/m 1E.
Ik stond naast Theo, die ik kende van mijn vorige school. Zijn moeder was handwerklerares op onze nieuwe school, dus Theo was al goed geïnformeerd over het wie is wie, wat de leerkrachten betreft.
Toen de man op het bordes bij de deur begon te spreken, fluisterde Theo me toe: ‘Dat is Steenhuis, de baas van ’t spul.’
Na het korte welkomstwoord van de directeur, las deze per klas de namen van de leerlingen, die dan vervolgens met hun mentor naar het lokaal gingen.
Theo en ik waren ingedeeld bij klas 1D; onze mentor was mevrouw Bottema. ‘Tante Botje,’ wist Theo.
Het schoolgebouw
Op deze school had elke klas zijn eigen lokaal. De leraren liepen bij wisseling van lesuur van lokaal naar lokaal, in plaats van andersom. Dat zorgde voor veel meer rust in de school.
Tijdens het eerste leerjaar was ons lokaal op de begane grond.
De leraren
Mevrouw Bottema gaf ons Nederlands. Met haar lag ik, vooral in de tweede klas, nogal eens in de clinch.
Duits hadden we van de heer Van Eijsden, zoon van de hoofdmeester op de Vledderschool. Hij was een rustige, vriendelijke man.
Meneer De Jonge (we noemden hem Appie) gaf ons Frans. Dank zij hem ging mijn mondeling Frans zo goed. Omdat hij wist dat mijn favoriete plaatselijke voetbalteam niet het zijne was (en omgekeerd), kreeg ik elke week een beurt met Franse conversatie. Ik hoor hem nog vragen: ‘Monsieur Kombrink, qu’est-ce que vous avez fait, hier?’ En daarna ging het over de voetbalwedstrijden van de vorige dag.
De heer Van der Spoel gaf Engels. Die kon orde houden, zeg. Als hij je aankeek met zijn opgetrokken wenkbrauw, dan wist je meteen: geen geintjes uithalen.
Meneer Dorhoudt (Doeke), ik weet niet meer wat die gaf, was in alles het tegenovergestelde van Van der Spoel. Bij hem was het altijd een puinhoop in de klas. Hij ging een keer het gevecht aan met een klasgenoot van mij, die het lokaal moest verlaten, maar dat niet wilde. De docent uit het lokaal ernaast kwam op het lawaai af en trok de vechtenden uit elkaar. ‘Geen ruzie maken, jongens.’
Die docent was overigens de heer Arends. Die liet mij eens strafregels schrijven: twee honderd keer. Over iets wat ik niet mocht doen. De volgende ochtend overhandigde ik hem het pakje in elkaar gevouwen blaadjes.
‘Dank je,’ zei hij. En zonder de papieren te bekijken, verscheurde hij ze en gooide ze in de prullenbak.
Aardrijkskunde hadden we van meneer de Ruiter. Dat was de man die altijd eh‐de en me de klas uitstuurde omdat ik zijn eh’s zat te turven. Toen ik na de les, bang voor (alweer) een schorsing, mijn excuses aanbood, accepteerde hij die meteen. Jaren later, tijdens een reünie, vertelde ik hem hoe jofel ik dat toen vond. Hij herinnerde zich niets meer van het voorval.
Onze tekenleraar heette Vroom. Toen hij de eerste keer in onze klas kwam, stelde hij zich voor met: ‘Dag, jongens en meisjes. Ik ben Vroom.’
Meneer Bakker (Mennie) was een van de jongste leraren. Hij gaf natuurkunde (fysica). Wat kon die man goed en boeiend uitleggen.
Ook buiten de lessen konden we altijd een beroep op hem doen. Gingen we voetballen tegen een andere klas, meneer Bakker wilde wel fluiten. Ik zie hem nog aan komen rijden op zijn scooter, daar bij sportpark Ezinge.
De laatste tijd heb ik weer regelmatig contact met hem. Hij is ook vrijwilliger bij Oud Meppel.
Kiefhorst was een heel vreemde man. Een macho, die vooral naar meisjes toe nog wel eens handtastelijk was. Ik mocht hem niet.
Op zekere dag kregen een nieuwe lerares, mevrouw van Gils. Geen idee meer wat ze gaf, maar hoe ze eruit zag, weet ik nog goed. En ook dat ze nog heel jong was: hooguit tien jaar ouder dan ik. Vlinders in mijn buik tijdens haar lessen. Ik was gewoon verliefd op haar. En nu ik aan haar terugdenk, voel ik die vlinders opnieuw.
De eerste klas
Ik vond het leuk op de nieuwe school en deed goed mijn best.
Ik maakte voor de eerste keer de ULO-avond mee. Een avond, gevuld met zang, muziek en sketches. Verzorgd door leerlingen en een enkele leraar. En natuurlijk bal na.
Ik herinner me nog dat ik die avond zaal Ogterop binnenkwam en in de rij stond voor de kaartjescontrole. Voor me stond een stel grote meiden, waarschijnlijk vierde klassers. In avondjurk.
Die blote ruggen zo vlak voor me, maakten een diepe indruk op mij als groen, twaalfjarig eersteklassertje.
Verder weinig herinneringen aan dit schooljaar.
De tweede klas
In de tweede klas ging alles mis wat mis kon gaan.
Ik denk dat het voor een groot deel kwam door mijn vriendschap met Theo. Hij had een slechte invloed op mij. Het omgekeerde gold echter evenzeer.
Oude radio
Samen met Theo had ik een ouderwetse radio gekocht. Waarom? Geen idee. Wat we ermee wilden? Oplappen, denk ik, want hij deed het niet meer. Het was zo’n oud buizengeval. Toch kan ik me niet herinneren dat we ooit serieus met het apparaat bezig zijn geweest. Volgens mij rechtvaardigde de radio Theo’s veelvuldige aanwezigheid om mijn kamer.
Hoe dan ook: ‘die oude radio’ stond tijdens dat jaar symbool voor mijn falen op school.
Groene boekje
Drie keer per jaar kregen we een rapport mee. Maar omdat de school de tijd tussen de verschillende rapporten te lang vond, kregen we daarnaast halverwege die periodes ‘het groene boekje’, een half schoolschriftje, waarin vermeld werd voor welke vakken je op dat moment onvoldoende of zwak stond.
‘Hoe gaat het op school?’ vroeg mijn vader regelmatig.
‘Dat zit wel snor pa.’ Ik hoor het mezelf nóg zeggen. Het zat helemáál niet snor. Dat bleek al snel toen ik hem het groene boekje moest laten zien.
Inbraak
Er was kermis in Meppel. Op wat toen nog de Maatkade heette. Bij het Luxor-theater.
Theo en ik wilden er meteen na schooltijd naar toe. Om niet steeds met onze zware schooltassen te hoeven sjouwen, lieten we die op school achter. Als we bij de kermis vandaan kwamen, zouden we ze ophalen.
Zo gezegd, zo gedaan. Maar toen we bij school kwamen, bleek deze gesloten. Alle leraren en zelfs de conciërge waren al naar huis.
We gingen op onderzoek uit om te zien of we ergens naar binnen konden klimmen. En inderdaad bij een lokaal op de benedenverdieping was een raam niet helemaal gesloten.
De opening was echter te klein voor onze vingers. Ik had nog een gulden over van de kermis. Daarmee lukte het ons het raam een paar centimeter te openen. Verder ging niet: het uitzetijzer zat vast in de pen.
We hadden gereedschap nodig waarmee we dat uitzetijzer omhoog konden wippen. Een lange schroevendraaier of een metalen staaf. Zoekend keken we om ons heen. Ach ja, natuurlijk: de struiken tussen het schoolplein en het gymnastieklokaal. Met de tak die we daar af trokken, was het snel gepiept, zodat we het raam helemaal open konden draaien.
Theo ging naar boven om onze tassen te pakken. Ik bleef op wacht staan bij het open raam. Wel vergaten we af te spreken wat ik zou doen als iemand ons opmerkte. Bijvoorbeeld vanuit de huizen achter het schoolplein.
Gelukkig was Theo snel terug. Ik pakte de tassen van hem aan, waarbij we tegen de bloempot met de geranium aan stootten. Ik probeerde de pot nog te grijpen, maar helaas, hij viel kapot op de tegels van het schoolplein.
Nadat Theo uit het raam was gesprongen en we het raam weer in de stand hadden gezet, waarin we het aangetroffen hadden, moesten we de braaksporen, te weten de kapotte bloempot, de geranium en het hoopje zand, nog zien te wissen. Het hoopje zand veegden we met onze handen op en gooiden dat, samen met de scherven van de pot, tussen de struiken bij het gymnastieklokaal. De geranium kreeg een plaatsje vóór die struiken. Duidelijk zichtbaar vanaf het schoolplein.
Volgens mij heeft de plant, die symbool stond voor onze inbraak, er nog maanden gestaan.
De schuiver van de directeur
Op de eerste verdieping van de school was tussen de trappen en het kantoortje / magazijnruimte van de conciërge een loze ruimte die was ingericht als zelfstudieruimte: langs de wanden waren tafeltjes en stoelen neergezet. In de tussenuren kon je hier gaan zitten en alvast beginnen aan je huiswerk.
Een aantal leerlingen, onder wie ik, gaf daar echter regelmatig een heel andere invulling aan: donderjagen. Dit tot grote ergernis van meneer Steenhuis. Regelmatig moest hij langskomen om ons tot de orde te roepen.
Die keer kwam hij op mij afstuiven: ‘Kasper Kombrink zal ook eens niet van de partij zijn als er rotzooi wordt getrapt.’
Ik stond op en dacht: wegwezen, Kasper. Snel rende ik in de richting van de trap. Steenhuis kwam achter me aan: ‘Sodemieter op, jij!’ Hij probeerde zijn woorden kracht bij te zetten door mij een trap onder mijn kont te geven. Wat net niet lukte, waardoor hij zijn evenwicht verloor, op de grond terecht kwam, doorschoof en met zijn benen tussen de spijlen van de balustrade bleef steken.
De brief
In de ogen van mevrouw Bottema moet ik een etterjoch geweest zijn. Dat ik dat toen ook écht was, realiseerde ik me pas later. Net zo goed als ik later ontdekte, dat zij géén trut was, maar een schat van een mens.
Ik zat eens, tijdens haar les, stiekem een boterham te eten. Het was de laatste schooldag voor de paasvakantie.
‘Wat doe je daar Kasper?’
Ik, met volle mond: ‘Wa wecht u, mewrouw?’ (Wat zegt u, mevrouw?)
Na alles, wat er daarvoor was gebeurd, was dit kleine voorval kennelijk de druppel die de emmer deed overlopen.
‘Je verlaat nu dit lokaal en gaat onder de klok staan!’
Onder de klok, was het hoekje onder de klok bij de deur van de kamer van Steenhuis, de directeur. Zodra deze naar zijn kamer kwam of deze verliet, wist hij dat degene die daar stond, iets had uitgehaald.
‘Nu is het genoeg geweest,’ beet hij mij toe zonder dat ik had kunnen vertellen waarom ik daar stond. ‘In de pauze kun je hier een brief voor je ouders ophalen. Na de vakantie ondertekend retour.’
Toen ik die middag thuiskwam, besloot ik de brief voorlopig in mijn tas te laten zitten: ik was niet van plan mijn vakantie door die brief te laten bederven. Wat natuurlijk wel gebeurde, want ik kon aan niets anders denken. Ik herinner me dat ik die zaterdagmiddag samen met mijn vader naar de Engelse Cupfinal zat te kijken. Een gezellig vader-zoon moment. Tenminste, zo leek het. Maar hij moest eens weten.
Elke keer als ik naar die Engelse bekerfinale kijk, of de samenvatting ervan zie, moet ik denken aan die middag. Nu, na al die jaren, nog steeds.
Die paasvakantie heb ik niet als leuk ervaren. Wat zat die brief mij dwars.
De avond van de laatste vakantiedag wenste ik mijn ouders welterusten. Heel schijnheilig, want ik wist dat ik nog weer naar beneden moest. Mét die brief.
‘Bij het inpakken van mijn tas vond ik deze brief, ik was hem helemaal vergeten.’ Dat klonk wel heel ongeloofwaardig, vond ik zelf toen ook.
Wat mijn vader betreft, was het genoeg geweest: ‘Je gaat morgen naar de directeur en naar jouw mentor en je vertelt ze dat je stopt met school. Je gaat maar ergens een baantje zoeken.’
Gelukkig is het zover niet gekomen. Ik kreeg een laatste kans, maar zodra ik weer over de schreef ging, was het afgelopen.
Dat ik de tweede klas moest overdoen, was niet meer te voorkomen. De tijd tot de zomervakantie was te kort om al die onvoldoendes nog weg te werken.
Nogmaals de tweede klas
Ik mocht de tweede klas dus overdoen. Wat een verschil met de eerste keer. Ik had er nu plezier in, deed mijn best en haalde goede cijfers. Vergeleken met de eerste keer moet ik nu een modelleerling geweest zijn.
In dat jaar, op 20 november 1961, vond een heel droevige gebeurtenis plaats:
Een paar weken later zou de ULO-avond plaatsvinden. In die tijd, op die leeftijd, één van de hoogtepunten van het schooljaar. Met een aantal klasgenoten zouden we een bijdrage leveren aan die avond: een toneelstukje voor twee dames: Louise en Henny en vier heren: Geert, Henk, Martie en ik.
We hadden die middag gerepeteerd bij Louise thuis. Heel gezellig en heel veel gelachen. Vooral om en met Henk, die malle, altijd vrolijke Henk. Ik zie hem nog zo voor me, met z’n blonde krullen.
Na afloop fietsten Henny, Martie, Henk en ik gezamenlijk naar huis. In de Hoofdstraat aangekomen wilde Henk, die als zoon van een banketbakker in het centrum woonde, niet de kortste weg naar huis nemen omdat z’n achterlicht het niet deed. Hij was bang voor een bekeuring. Hij meed liever de Hoofdstraat en fietste dus nog een stukje met ons mee.
Henk en Martie fietsten voor, mijn klasgenote Henny en ik achter.
Het was zes uur. Op het Prinsenplein werden we ingehaald door een vrachtauto.
Op dat moment begonnen Henk en Martie te slingeren en kwamen met de sturen in elkaar. Henk die aan de linkerkant reed, viel. De gevolgen waren vreselijk. Het hele gebeuren staat nu nog steeds op mijn netvlies gegrift.
Later die avond is Henk overleden. Hij is 13 jaar geworden.
Elk jaar op 20 november is het weer alsof het vandaag gebeurd is. Hetzelfde voel ik als ik in Meppel over het Prinsenplein rijd, fiets of loop.
Krantenbericht
Advertentie van school
De derde klas
Wat kan ik over dit schooljaar schrijven? Ik deed mijn best en haalde goede cijfers.
Als ik aan de derde klas denk, denk ik aan W. Ze zat rechts voor me, het meisje met die dromerige blik en die lange blonde haren. Ze leek sprekend op Françoise Hardy. Wat was ik verliefd. Wat zij jammer genoeg niet wist. De stille verliefdheid duurde echter slechts een deel van dat schooljaar.
Toen kwam G., die een klas lager zat. Ook lange blonde haren. En zij wist het wel. En hoe!
En er was natuurlijk het schoolreisje aan het einde van het schooljaar: vier dagen naar het Ahrdal. Wat ik me daar van herinner? Eigenlijk niet zoveel. Een proeverij in een wijnkelder die enigszins uit de hand liep. En iets met meisjes- en jongensslaapzalen. Maar verder? Geen idee.
De vierde klas
Dit jaar kreeg ik opnieuw te maken met meneer Steenhuis. Met zijn grote witte zakdoeken. Beddenlakens noemden we die.
Je kon op dat moment op twee niveau’s examen doen: MULO-A, het standaard examen en MULO-B, als MULO-A, maar dan met uitgebreidere wis- en natuurkunde. In dat jaar waren zes leerlingen geselecteerd voor de B-groep. Ik was een van hen. En de docent voor die extra vakken was … inderdaad, meneer Steenhuis.
Vanaf dat moment leerde ik een totaal andere Steenhuis kennen. En hij een totaal andere Kasper. Ik denk dat het een het gevolg was van het andere.
Toen ik aan het eind van het jaar mijn diploma had gehaald en ik bij hem langs ging met mijn cijferlijst, pakte hij me bij mijn schouder en zei zichtbaar ontroerd: ‘Kerel!’
Geslaagd
Het examen was in die tijd als volgt geregeld: in mei was er een centraal schriftelijk examen, dat een aantal dagen besloeg.
Daarna moest je in juni of juli een dag mondeling doen. Aan het einde van die dag hoorde je of je geslaagd was en kreeg je de cijferlijst en eventueel het diploma.
Doordat de mondelinge examens verspreid over een week of twee werden afgenomen, was er in die periode altijd wel wat te vieren. Ik had geluk: ik was vrij aan het begin ingepland, zodat ik lekker relaxed al die feestjes kon bezoeken. Meestal begonnen we in Meppel, en trokken daarna naar de klasgenoten in de buitendorpen, waar vaak op de deel van de boerderij of in een schuur een echt feest plaatsvond.
Het werd allemaal nog mooier toen vriend Johan bij zijn ouders had geregeld dat wij die avonden hun Solexen mochten gebruiken.
Met heel veel plezier denk ik terug aan die weken, maar mijn allermooiste herinnering uit die tijd is de volgende:
We hadden die avond geslaagden in Meppel, Ruinerwold en Havelte. Het meisje uit Havelte woonde in een monumentale boerderij, zodat we besloten daar als laatste aan te gaan.
Toen we in Ruinerwold aankwamen, hoorden we in de verte gerommel. Er was inderdaad onweer voorspeld. Bij ons vertrek merkten we dat het onweer inmiddels dichterbij was gekomen. Wat doen we? De bui afwachten? Of toch meteen maar gaan? We besloten te vertrekken. Misschien lukte het ons voor de bui over te komen.
Halverwege barstte het noodweer los. En geen huis in de buurt. Fietsen en Solexen in het berm gegooid en een stuk verder in de droge sloot, die inmiddels niet meer droog was, gaan liggen. Regenjassen over ons heen. Na een aantal angstige minuten was het hoogtepunt van de bui voorbij. Snel verder naar Havelte.
Daar aangekomen wachtte mij een verrassing: in de sfeervol versierde boerderij trof ik G., mijn eerste los-vast scharreltje. Het hield niet op met verrassingen, want kort daarna een telefoontje van haar ouders: er was nog meer onweer in aantocht, zodat ze dringend werd verzocht voorlopig maar daar te blijven.
Toen vervolgens ook nog het licht werd gedempt, Baby’s In Black van The Beatles werd opgezet, en G. haar armen om mijn nek legde, kon mijn avond niet meer stuk.
Reünie
In 1990 hebben we een reünie gehad. Heel bijzonder om zoveel oud-klasgenoten na al die jaren terug te zien. Allemaal een beetje ouder. Maar zodra het over vroeger ging, was het net of de tijd zesentwintig jaar was teruggezet. Een heel bijzondere ervaring.