Mijn schooltijd (4) – de HTS

Terug naar mijn schooltijd

Mijn niet-bewuste keuze voor Elektrotechniek

Eind 1963 in mijn ouderlijk huis. Ik bladerde wat in de radiogids, de AVRO-bode, toen mijn oog op een advertentie van Philips viel: voor de bedrijfsopleiding tot electronentechnicus zocht men jongens (geen meisjes dus) met Mulo-B of zij die het diploma binnenkort hoopten te halen. De opleiding zou twee jaar duren en werd gegeven in Eindhoven en in Amsterdam.

Aangezien het op dat moment niet zo boterde tussen mijn vader en mij, was dit voor mij dé gelegenheid om op mijn 17e jaar al de deur uit te gaan. 

Geen idee wat ik me op dat moment moest voorstellen bij ‘electronentechnicus’, maar dat leek me op dat moment van ondergeschikt belang.

Na heel wat inpraten op mijn ouders, kreeg ik tenslotte toestemming om te solliciteren. Wel onder de voorwaarde dat het Eindhoven zou worden. Amsterdam vonden ze toch even iets te eng.

Dus snel de sollicitatiebrief geschreven. Mijn eerste. Dat er nog vele zouden volgen, kon ik op dat moment niet bevroeden. 

Kort daarna kwam de uitnodiging voor een sollicitatiegesprek. Helemaal naar Eindhoven. In mijn eentje met de trein, terwijl ik nog nooit met de trein had gereisd; mijn vader had immers al jaren de beschikking over een auto. Dus best spannend allemaal. Nu, na 54 jaar weet ik nog steeds waar ik me moest melden: aan de Willemsstraat in Eindhoven. 

Van het gesprek zelf kan ik me niets meer herinneren. Wél, dat er een paar weken later opnieuw een brief van Philips op de deurmat lag: ik moest nogmaals afreizen naar Eindhoven, nu voor een psychologisch onderzoek en een medische keuring.

Tijdens een afsluitend gesprek aan het einde van die dag kreeg ik te horen dat ik was aangenomen, mits ik mijn diploma zou halen. Op 1 september moest ik mij dan melden bij de bedrijfsschool van Philips.

In mei deed ik schriftelijk Mulo-examen. Eind juni mondeling. Ik slaagde met achten voor wis- en natuurkunde. Eindhoven, here I come!

Een paar dagen nadat ik mijn diploma had gehaald, kwam mijn vader echter met voor mij slecht nieuws. Oom Jan, de man van vaders oudste zus tante Ge, had met een kennis, directeur van, of leraar op een HTS, over mijn plannen gesproken. De man zou hebben gezegd dat oom Jans neefje met zo’n cijferlijst naar de HTS moest. Achteraf vraag ik me wel eens af, wat er allemaal waar was van dat verhaal. Maar hoe dan ook, mijn vader had voor de zaterdag erop, buiten mij om, een afspraak gemaakt met de heer Timmerman, adjunct-directeur van de HTS in Zwolle. 

‘Maar ik wil helemaal niet naar de HTS, ik wil naar Eindhoven.’ 

‘Ga nu maar gewoon mee naar die afspraak, hoor aan wat die meneer te vertellen heeft en daarna mag je helemaal zelf beslissen.’

Die zaterdagochtend wist onze gesprekspartner aardig op mij in te praten. Ik hoor het hem nog zeggen: ‘Je zit wel voor je leven aan Philips vast.’ En: ‘Het scheelt wel die auto, later.’ Het eind van het liedje was, dat ik alsnog koos voor de HTS. 

Over de studierichting werd helemaal niet meer gesproken. Ik had bij Philips gekozen voor electronentechniek, dus op de HTS zou ik logischerwijs Elektrotechniek gaan studeren. Zonder dat ik ooit interesse had gehad voor dat vakgebied. Op dat moment had ik natuurlijk best alsnog voor een andere richting kunnen kiezen, maar dat kwam niet in me op. 

Later, tijdens de introductiedagen van de HTS was er naast de ontgroeningsactiviteiten ook ruimte voor een excursie naar een bedrijf, dat werkzaam was in het gekozen vakgebied. 
Door een foutje was ik ingedeeld bij een groep jongelui die Weg- en waterbouw gingen doen. De excursie ging naar het traject van de A28 langs Zwolle. Er werd nog druk aan gewerkt. Ik vond het allemaal reuze interessant. Had spijt van mijn ‘keuze’ voor Elektrotechniek. Maar dat was natuurlijk niet meer te veranderen, dacht ik toen nog, naïef als ik was.

Zo kwam het, dat ik vier jaar later zou afstuderen als elektrotechnicus zonder écht iets met dat vak te hebben.

 

De introductie

Tegelijk met de boekenlijst, info over de school etc. kwam ook een brief van het ZHTC, het Zwols Hoger Technisch Corps: ‘Deelname aan de ontgroening is voorwaarde om lid te kunnen worden van het corps.’ Gevolgd door een tekst over het belang van het lidmaatschap. Als niet lid hoorde je er niet echt bij op de HTS. Verder veel ‘bla, bla, bla’ maar dat zag ik toen nog niet. 
Op .. augustus 1964 diende ik mij, gekleed in blauwe overall, ’s ochtends om 9:00 uur te melden in de hal van de HTS, Assendorperdijk 1, te Zwolle, waar ik nadere instructies zou krijgen.

Zodat ik op genoemde datum samen met een paar honderd andere in blauw overall gestoken, nieuwe eerste jaars in de rij stond om me in te schrijven voor de ontgroening. Na het noemen van mijn naam, kreeg ik een groen mutsje, een bordje van triplex, waarop met een merkstift mijn groeps- en volgnummer waren geschreven, en een stukje touw. Met het opzetten van het mutsje en het omhangen van het bordje met het touwtje om mijn nek, was ik mijn indentiteit tijdelijk kwijtgeraakt. De komende week zou ik ‘Feut’ heten, indien nodig nader aan te duiden met groepsnummer en volgnummer.

Ook kreeg ik een ‘Pa’, een oudere jaars die zich over mij zou ontfermen. Waar ik overigens weinig van heb gemerkt.

De eerste middag moesten we met een groepje naar de soos. Die werd verbouwd en wij moesten het bouwafval naar aanhangwagens brengen. Niet met een kruiwagen, maar gewoon met de blote handen, steen voor steen.

Aan het einde van de middag kreeg ik straf voor een overtreding die ik had begaan. Ik meen me te herinneren dat ik een oudere jaars niet op de juiste manier had gegroet.
Ik moest een hele tijd naar een leeg sigarettenpakje kijken dat bovenop de vlaggenmast bij de school was gedrukt. Mijn hoofd in de nek en ik mocht nergens tegenaan leunen. Ze hadden me zo neergezet dat ik ook nog eens tegen de felle zon stond in te kijken.
Het kwam waarschijnlijk mede door mijn lege maag, maar opeens werd het mij zwart voor de ogen.
Het volgende moment zat ik in de keuken van de kantinebeheerster, mevrouw Beltman. Ik hoor haar nog op boze toon zeggen: ‘Ik vind dat jullie het veel te gek maken.’

De volgende dagen moesten we allerlei nutteloze opdrachten uitvoeren: de breedte van de Dieserstraat opmeten met een lucifershoutje, wildvreemde mensen aanspreken en ons voorstellen en meer van dat soort ongein.

En dan was er nog de Pa-avond in een cafézaal aan de veemarkt. De pa’s zaten rond de dansvloer, wij feuten kropen over de vloer. De pa’s dronken bier, dat wij voor ze moesten halen aan de tap. Wij feuten mochten niets drinken. Wat we natuurlijk stiekum wel deden: uit het glas dat we voor onze pa hadden gehaald: ‘Ik werd aangestoten.’

Op een bepaald moment had ik het wel gezien: ik heb de week niet afgemaakt. Dan maar niet lid van het ZHTC.
Later hoorde ik dat een groot aantal medestudenten óf helemaal niet had deelgenomen aan de ontgroening, óf zich, net als ik, tijdens de rit had afgemeld.
En uiteindelijk bleek dat je ook gewoon lid worden van het ZHTC, zonder te hebben deelgenomen aan de ontgroening. En ik was lid, getuige het speldje op de rever van mijn jasje. 

Komisch was ook dat we een aantal van de meest fanatieke oudere jaars, een week later terugzagen in onze klas: ze moesten het eerste jaar overdoen.

Ik kan het niet nalaten een vergelijking te maken met de introductie die wij bij de Hogeschool Drenthe organiseerden. Die introductie bestond uit twee gedeelten. Het eerste deel, georganiseerd door de opleidingen, was gericht op kennismaking met elkaar, met de docenten, met de school en met de onderwijsorganisatie. Het tweede deel werd door de studentenvereniging georganiseerd. Daarbij ging het vooral om sport en feesten. Niks ontgroening dus. 

 

De docenten

De docenten en andere personeelsleden die ik me nog herinner:

Muller – directeur
Hield mij eens aan, toen ik een boterham etend door de hal van de school liep: ‘Wat wil je later worden, arbeider of fabrieksdirecteur?’
Nu denk ik: wat een walgelijke, pedagogisch verwerpelijke, vraag.

Timmerman  adjunct directeur
Volgens mij had hij een onderwijstaak bij Bouwkunde.
Hij heeft mij tijdens het gesprek met mijn vader en mij op die bewuste zaterdag de HTS binnengepraat. En achteraf neem ik hem dat helemaal niet kwalijk.

Plof-Boem – Mechanica, Machineonderdelen
Ik zie de docent nog zo voor me. Zijn echte naam ben ik vergeten, maar zijn bijnaam weet ik nog: Plof-Boem, naar het geluid dat hij maakte als hij met zijn ietwat manke been door het lokaal liep.
Die man had totaal geen didactisch inzicht, was daar zeker niet in geschoold. Stel je voor: de eerste les, zonder enige inleiding tekent hij een grafiek op het bord. Dat bleek dus een spanningsrek-diagram te zijn. Hij had het ook nog over sigma en sigma sterretje. Niemand begreep waar het over ging.
Een van mijn klasgenoten stak zijn vinger op: of meneer misschien dacht een tweede jaars groep voor zich te hebben.
Nee, dat dacht hij niet. Waarom die vraag?

Reimerink – Elektronica
Beetje verstrooide, vriendelijke man. Fijne en goede docent.

Van der Veer – Mechanische technologie, kunststoffen
Kan ik me weinig meer van herinneren.

Van Woerdekom – Practicum meettechniek
Druk, beweeglijk mannetje. Tegenwoordig zou hij het etiket ADHD krijgen. 

Scholten – Geen idee meer welke vakken hij gaf
Een heel fijne leraar. Wist heel goed aan te voelen waar de problemen lagen. Had zelf het traject LTS, UTS (nu MTS), HTS, TH (nu TU) doorlopen. Gedeeltelijk parallel aan het runnen van een eigen bedrijf.
Hij is volgens mij later (toen ik al was afgestudeerd) directeur van de school geworden. 

Kok – Hogere Wiskunde
Vriendelijke man, goede docent. Bij hem was Hogere Wiskunde eigenlijk helemaal niet moeilijk.
Tijdens de excursie in Parijs ontpopte hij zich als een groot kunstkenner. Tenminste in de ogen van ons, cultuurbarbaren (destijds).

Buisman – Theoretische Electriciteitsleer
Zou vroeger in de Dutch Swing College Band gespeeld hebben. Ik heb het nog nagezocht, maar niet kunnen vinden.

Enklaar – Scheikunde
Als je hem hoorde praten, wist je meteen: die moet uit Leiden komen.
Hij gaf les in zijn witte laboratoriumjas.
Hij sprak nooit over de HBS, maar over de Burgerschool.
Zijn amanuensis, ik ben zijn naam vergeten, kon nooit zijn lachen inhouden als er bij een proefje voor de klas iets fout ging.

Dienaar – Mentor, stagebegeleider, tekenen, maatschappijleer
Een heel fijn mens.
Tijdens een les maatschappijleer vroeg een van mijn klasgenoten (Henk Beemsterboer) of hij eens een les kon besteden aan voorbehoedsmiddelen. Iets wat ik me in deze tijd niet meer kan voorstellen: de jongsten van ons waren 17, de anderen al een stuk ouder.
Na enige bedenktijd heeft hij dat gedaan.

Koster – Prakticumdocent mechanische werkplaats
Onsympathieke man. Hij mocht mij niet. En dat was geheel wederzijds. 

De sportdocent (naam weet ik niet meer)
Was vast een honkballer. Tijdens de sportlessen op het braakliggende terrein naast de school hadden we steevast softbal. Gadegeslagen door de verpleegsters in het zusterhuis aan de overkant van de Luttenbergstraat.
Ik trapte in het veld eens tegen een stuk papier dat me irriteerde: bleek er iets van beton onder te zitten. 

Muller – conciërge
Had dus dezelfde naam als de hoogste baas. Wij spraken altijd van de grote en de kleine Muller.
De kleine Muller was een belangrijk man. Tenminste in zijn eigen beleving. Regelmatig begon hij een zin met: ‘Ik en de directeur hebben besloten … ‘

Enkele foto’s van docenten

 

De organisatie van de studie

Het was heel anders dan tegenwoordig. Voor de normstudent 1680 sbu’s (studie belastings uren)? Nooit iets over gehoord. 42 studiepunten? Idem.
Er werd volgens mij alleen maar gerekend in lesuren: 29 per week plus het nodige huiswerk. En je haalde geen studiepunten, maar vakken. En die moesten tenminste voldoende zijn. En bij teveel onvoldoende moest je het jaar overdoen. Punt!

 

Zomaar wat zaken die ik me nog herinner

De actie voor mevrouw Beltman
Mevrouw Beltman verzorgde samen met haar lieftallige Zweedse schoondochter, ik meen dat ze  Hannelore heette, de koffie. Heerlijke koffie. En altijd met een glimlach ingeschonken. Ze was als een moeder voor de studenten, een schat van een mens.
Op een kwade dag kwam er het bericht dat mevrouw Beltman ontslag zou krijgen. De koffie zou vanaf dat moment worden verzorgd door de conciërge, samen met zijn vrouw.
Dan hadden ze echter buiten ons, de voltallige groep studenten, gerekend. We zouden de zaak boycotten om zo de terugkomst van mevrouw Beltman af te dwingen. Ik herinner me nog de eerste dag dat echtpaar Muller de koffie verzorgde. Iedereen dronk uit zijn eigen meegebracht thermosflesje. En de enkeling die het waagde wel koffie van de balie te pakken, kwam niet aan drinken toe: het kopje werd hem gewoon uit de handen geslagen.
Hoe lang we de boycot hebben volgehouden, weet ik niet meer. En of een en ander heeft geresulteerd in de terugkeer van mevrouw Beltman? Vaag meen ik me te herinneren van wel, maar helemaal zeker ben ik daar niet van. 

De noodlokalen
Omdat de school uit zijn voegen groeide, werd totdat de school werd uitgebreid, gebruik gemaakt van noodlokalen. Zo hebben we les gehad in de oude LTS in de Mimosastraat aan het spoor en in een leegstaande lagere school aan de Assendorperstraat. De laatste was een bouwval. Je moest goed kijken hoe je je stoel neerzette, want het kwam regelmatig voor dat de twee achterste poten door de vloer zakten.
In mijn herinnering hebben we ook nog een tijdje les gehad in de lagere school aan het Assendorperplein. Volgens mij is dat gebouw later gerenoveerd en daarna weer in gebruik genomen als basisschool. 

 

Het eerste en het tweede jaar

Aan de studie

Keihard werken
Daar zit je dan met je MULO-B. Tussen HBS’ers en UTS’ers. De eerste groep had een voorsprong als het ging om wis-, natuur- en scheikunde, de tweede groep had, vooral in het begin, minder moeite met de technische vakken.
Maar voor ons MULO-B’ers was in het begin alles moeilijk, heel moeilijk. We moesten echt keihard werken.
En dat niet alles vlekkeloos verliep, bewijst deze brief. Ik was toen achttien jaar. Op die leeftijd was je toen nog minderjarig, zodoende. 
Ik had overigens thuis in die tijd een mooie studeergelegenheid. Mijn vader had voor zijn werk op de bovenverdieping van ons huis een kantoor ingericht. Aangezien hij er in die jaren weinig gebruik van maakte, was dat mijn domein. 

Werktuigbouwkundige vakken
En dan het curriculum. Het woord kende ik toen nog niet, maar ik had er wel mijn vraagtekens bij. Waarom moesten we als toekomstige elektrotechnici een werkplaatspracticum doen? Waarbij we begonnen met het recht vijlen van een blokje metaal? En achter de draaibank moesten staan. Of met de freesbank moesten werken. Dat laatste ging mij overigens niet zo goed af, getuige de frees die afbrak, omdat ik een instelling fout had. Wat ging de docent, Koster, tekeer. Hoe ik zo stom kon zijn?
Zelfs lassen, zowel autogeen als elektrisch hebben we gedaan.
Ook hebben we ons sufgerekend aan las- en klinknagelverbindingen. Idem met bouten en moeren. 

Rekenlineaal

En voor dat rekenen hadden we geen calculator tot onze beschikking, dat moest met de rekenlineaal. Je kon daar best vrij nauwkeurig mee rekenen, maar als de uitkomst bijvoorbeeld 6.45 was, moest je zelf nog wel de orde van grote schatten: was het 6.45, 64.5, 645, 6450, etc., 0.645, 0.0645, 0.00645 etc.?

 
Achteraf denk ik wel eens: was het niet veel beter geweest al die uren die we hebben besteed aan werktuigbouwkundige vakken, met bijvoorbeeld elektronica bezig te zijn.

En als je dan toch bezig moest zijn met je handen, waarom geen practicum om een elektrische installatie aan te leggen? Die dingen leerden we alleen in theorie: ‘Dat hoef je later niet zelf te doen,’ was het argument. Blokjes vijlen wel?

Tekenen en construeren
Het ging bij de tekenles vooral om het ontwerpen van elektrische installaties. Het boekje met de NEN1010 normen was daarbij onze bijbel. Dat ging nog op de klassieke manier: staand achter de tekentafel. Het tekenpapier zat met crêpetape vastgeplakt.
De tekening werd eerst met potlood getekend. Nadat hij was goedgekeurd, plakte je er een vel calqueerpapier, een gladde, transparante papiersoort, overheen en trok de potloodtekening over met Oost-Indische inkt. Daarvoor gebruikte je Rotring-pennen van verschillende dikte, waarvan we een hele set hadden moeten aanschaffen.

Voor ons tekenwerk was papier in verschillende formaten beschikbaar. Meestal gebruikten we A2 of A1.

We hadden ontdekt dat, vooral met die A2-vellen (42 x 59,4 cm), heel leuke papieren vliegtuigjes waren te vouwen. En aangezien de tekenzalen zich bevonden op de eerste of tweede verdieping, konden we de vliegtuigjes, meteen na het bouwen, vanuit het raam hun eerste vlucht laten maken. 
Tegenover de school bevond zich een rij kleine huisjes, waarvan bij mooi weer de ramen van de slaapkamers vaak openstonden. Het was dan de kunst om de vlucht van zo’n vliegtuigje te laten eindigen in een van die slaapkamers.
De pret eindigde toen de politie eens kwam informeren of er sinds kort een kleuterschool in ons gebouw was gevestigd. 

 

De stages

En toen opeens was het zover: een jaar lang mocht ik snuffelen aan de praktijk. Het stagejaar (het derde jaar) bestond uit vier stageperiodes van elk drie maanden.

De centrale Harculo (RC = Regionaal Centrum)

IJsselcentrale Zwolle
Mijn eerste stageperiode bracht ik door bij IJsselcentrale in Harculo (bij Zwolle). De eerste helft bij de Meettechnische Dienst, vervolgens de rest van de periode bij het Regionaal Centrum.

Luc de Kruijter, een medestudent uit de parallelklas liep tegelijkertijd met mij stage bij de centrale. Hij woonde in Zwolle en reed elke dag op zijn brommertje naar Harculo. Omdat het voor hem nauwelijks om was, stond hij elke ochtend trouw bij het station te wachten. En elke middag leverde hij mij daar weer keurig af. 

De Meettechnische Dienst was verantwoordelijk voor het juist functioneren van alle meet- en signaleringsapparatuur in de centrale. Mijn begeleider was de heer Mannen, het hoofd van de afdeling. Zelf heb ik er geen werkzaamheden uitgevoerd, het was meelopen. Ruim zes weken lang liep ik de hele dag als een hondje achter mijn begeleider aan. En het was geen moment vervelend.  De hele centrale heb ik gezien. Overal in, achter, onder en boven geweest. Onderhoud plegen, storingen oplossen.

Vanuit het Regionaal Centrum konden de hoogspannings- en scheidingsschakelaars van alle hoogspanningsstations in het door IJsselcentrale te voeden gebied worden bediend. Op een groot paneel waren alle hoogspanningslijnen en schakelstations visueel weergegeven. In het geval van storingen kon geschakeld worden, zodat bijvoorbeeld andere centrales (een deel van het) vermogen konden leveren.
Tegenwoordig zouden hiervoor beeldschermen gebruikt worden, maar destijds gebeurde dat met lampjes.
In ‘mijn’ periode werd juist het hoogspanningsnet uitgebreid. Hetzelfde gold voor de weergave op het paneel. Met de daarvoor benodigde bedrading ben ik een aantal weken bezig geweest.

Strijp S – De pijl wijst naar gebouw SAN, daar zat RGT

Philips Eindhoven
Voor mijn tweede stageperiode moest ik verder weg: naar Eindhoven. Bij de Hoofdindustriegroep RGT (Radio, Grammofoon, Televisie) van Philips. Tegenwoordig zouden ze zeggen: Beeld en Geluid. Of nog mooier: Sound and Vision.
RGT zat toen in gebouw SAN op Strijp S. 
Ontwikkeling Radio heette de afdeling waar ik drie maanden mocht doorbrengen. Van mijn begeleiders, het waren er twee, herinner ik me de namen niet meer. Wel hoe ze eruit zagen. De ene, die op mij meteen heel sympathiek overkwam, was lang en mager. De ander, kalend, een grote baard, slap handje, zag ik minder zitten.
Baardmans vertelde dat hij ook HTS had gedaan. De andere had de bedrijfsopleiding Elektronentechniek gedaan (wat ik eerst ook wilde). Hij had achteraf spijt dat hij niet voor de HTS had gekozen. 
Mijn begeleiders waren overigens enthousiast dat ze een stagiair uit Zwolle kregen: ‘Dat is een van de weinige HTS’en waar ze al transistoren behandelen.’ 

Mijn werkzaamheden bestonden uit het doormeten, inregelen, testen van het prototype van een tropenradio. De radio zou in ontwikkelingslanden worden uitgedeeld aan mannen die zich vrijwillig lieten steriliseren. Voor wat, hoort wat!

Dat de eerste indruk niet altijd de juiste is, bleek na enkele weken:
Baardmans nodigde me uit om een keer bij hem te komen eten in hun huis in Veldhoven. Ik werd daar heel hartelijk ontvangen door hem en zijn vrouw.
En de andere begeleider bleek bij nader inzien minder sympathiek dan ik in eerste instantie dacht.

Het moet gezegd worden: Philips had het voor de stagiairs allemaal keurig voor elkaar. Regelmatig bijeenkomsten en excursies, sportvoorzieningen, etc.

Ik genoot gedurende deze periode de gastvrijheid van vrienden van mijn ouders: Ton en Guur Rooymans. Ton en mijn vader kenden elkaar van de biljarterij. Ton en Guur waren van oorsprong Brabanders. Nadat ze een aantal jaren in Zwolle hadden gewoond, waren ze weer neergestreken in het zuiden: aan de Stoutheuvel in Eindhoven.
Als Ton voor zijn werk op reis was, wat regelmatig voorkwam, at ik samen met ’tante’ Guur. Een gezellige moeke en een schat van een mens. We zaten dan vaak na het eten nog uren te praten. Zij kon heel boeiend vertellen over haar katholieke jeugd. Avonden om nooit te vergeten. 

De telefooncentrale aan de K.R. Poststraat

PTT Heerenveen
Mijn derde stage was weer dichter bij huis: bij het telefoondistrict Leeuwarden van de PTT (Nu KPN). Mijn werkzaamheden zou ik verrichten in en vanuit de telefooncentrale in Heerenveen. Nou ja, werkzaamheden? Het was meer meelopen. Toch heb ik best een hoop geleerd. Niet alleen over telefonie. Ik heb Fries leren verstaan en ontdekt dat het een heel mooie taal is.

De PTT was in die tijd nog een semi-overheidsbedrijf. En dat was te merken. De normen voor bepaalde taken waren heel ruim gesteld: er was altijd tijd voor (nog) een kop koffie, de monteurs kwamen nooit in tijdnood. En dan de naamgeving: ik werkte bij Dienstkring Heerenveen. En de baas van de tent mocht zich dienstkringleider noemen.

Mijn stageperiode was verdeeld over vier blokken: 1e: De telefooncentrale, 2e: Nieuwe telefoonaansluitingen, 3e: Huiscentrales en 4e: Bekabeling nieuwbouw. 
In de telefooncentrale heb ik geleerd hoe een, voor dat moment moderne, centrale werkte. Bij het vak Telecommunicatie (gegeven door iemand van de PTT, op zaterdagochtend) hadden we wel de elektromechanische kiezer behandeld en bekeken, maar om een hele batterij van die kiezers te zien werken in een centrale is toch een heel ander verhaal.
Wat leuk was tijdens dit stageblok, waren de vrouwen (meisjes) die vanuit Leeuwarden naar de centrale werden gestuurd om telefoonverbindingen te testen.

Heel bijzonder waren mijn weken bij de monteurs die nieuwe telefoonaansluitingen maakten. Ik was toegewezen aan twee monteurs. Elke ochtend kregen ze hun opdrachten voor de komende dag: voor elke telefoonaansluiting die gemaakt moest worden de naam-, adres- en woonplaatsgegevens met daarbij een plattegrond met de precieze lokatie van de telefoonkabel, meestal met een pand als referentie: ‘zoveel meter uit de westelijke zijmuur in noordelijke richting, etc.’
Vervolgens werden de benodigde materialen uit het magazijn gehaald en eventueel het gereedschap gecontroleerd.
Daarna vertrok het grijze VW-busje naar de eerste klant. Ik tussen de twee PTT-mannen op de voorbank. Autogordels kenden we toen nog niet.
Op de plaats van bestemming werd met behulp van de plattegrond, een meetlint en een kompas de plaats van de kabel opgezocht. Vaak nadat we koffie aangeboden hadden gekregen van de bewoonster, die dolgelukkig was dat ze nu eindelijk telefoon kreeg. Waarna met een lange pen de exacte plaats waar moest worden gegraven werd bepaald. Eén keer bleek het referentiepand inmiddels te zijn afgebroken: dat werd moeilijk zoeken.
Nadat het gat was gegraven, werd bij regenachtig weer het tentje geplaatst. Dit om vocht in de kabelmof te voorkomen. Een van de mannen maakte vervolgens de aansluiting van de nieuwe kabel, terwijl de andere de sleuf naar het betreffende huis groef. En mijn taak? Ik wilde wel van alles doen, maar dat was niet toegestaan: ik mocht slechts toekijken.
Nadat de nieuwe kabel was gelegd, moest binnen nog wat bekabeling worden aangebracht, het telefoontoestel uit de doos gehaald en aangesloten. Meestal was er daarna nogmaals koffie.
Afhankelijk van het tijdstip gingen we daarna naar de volgende klant of naar een cafeetje in de buurt om daar de lunch te gebruiken. Daar troffen we meestal nog een aantal PTT-busjes aan: collega’s die ook in die buurt aan het werk waren.
De dienstkringleider reed voor zijn werk in een Dafje, ook PTT-grijs. Hij wist in welke gelegenheden zijn personeel placht te eten. Ter controle reed hij daar een aantal keren voorbij en noteerde de kentekens van de busjes, waarvan de bemanning te toegestane lunchtijd had overschreden.
De betreffende medewerkers werden aan het einde van de werkdag aan zijn bureau verwacht om een uitbrander in ontvangst te nemen.
Nadat dit een paar keer was gebeurd, werd de standaarduitrusting van de busjes uitgebreid met een jutezak. Die kon tijdens de lunch over de nummerplaat worden gehangen. 

De weken bij de monteurs van de huiscentrales was minder afwisselend. Vooral als het om een nieuwe installatie ging, was je dan een aantal dagen bij hetzelfde bedrijf: de centrale installeren, de bekabeling naar de verschillende ruimtes aanleggen, etc. 

Het laatste blok bracht ik door in een nieuwbouwproject in Wolvega. Het was inmiddels gebruikelijk dat bij nieuwbouwprojecten in alle woningen standaard een telefoonaansluiting werd aangelegd. Dat voorkwam een hoop graaf- en breekwerk als de bewoner telefoon wilde. 

Ik was daar met twee monteurs, een vrij jonge en een oudere man die bijna aan zijn pensioen toe was. We hadden onze eigen schaftwagen op het bouwterrein. Voorzien van kachel, keukentje met koffiezetapparaat en toilet.
Ik hoefde ’s ochtends niet naar Heerenveen te reizen: de mannen pikten me op bij het station in Wolvega. De jongere ging daarna meteen aan het werk, de oudere stak de kachel aan en zette alvast koffie. In mijn herinnering was ik tijdens die weken meer bij de oudere dan bij de jongere monteur.
De pauzes waren lang, heel lang.

CGE Breda
Voor mijn vierde en laatste stage moest ik opnieuw naar Brabant. Ik zou drie maanden doorbrengen bij Compagnie Générale d’Electricité (CGE) in Breda. Een van oorsprong Frans bedrijf. De fabriek in Breda maakte onder andere hoogspanningsschakelaars.

De vrouwelijke helft van een vriendenstel van mijn ouders had twee broers die met hun gezinnen in Breda woonden. Toen ze hoorden dat ik naar Breda zou komen, bood een van de twee aan dat ik tijdens mijn stage bij hen,  kon komen wonen. Er was echter een klein probleempje: de eerste drie weken van mijn verblijf daar waren zij met vakantie. Waarop de andere broer aanbood: ‘Dan kom je die drie weken toch bij ons?’
En zo kwam het, dat ik in die periode zowel in de Luikstraat als in de Vlaanderenstraat onderdak vond. 
Het waren fantastische kosthuizen, vriendelijke mensen en leuke, nog jonge, kinderen. Ik weet nog dat ik heb genoten van hun onbevangen gepraat. Eentje ben ik nog niet vergeten:
‘Kasper heb ze oge ope gehoude,’ riep het vierjarig zoontje, nadat er mijn eerste avond daar voor het eten was gebeden.

Wat leuk is het trouwens te merken hoeveel herinneringen weer boven komen drijven als je bezig bent met zo’n periode in het verre verleden.
Eén zo’n herinnering: Op een ochtend trok ik, nadat ik me had gewassen en aangekleed, de gordijnen open. Het was prachtig weer: de zon scheen, een strakblauwe lucht. Ik opende het raam en keek naar de bomen tegenover het huis. Een mengeling van straatgeluiden en gefluit van vogels stroomde mijn kamer binnen.
Op de radio, die ik inmiddels had aangezet hoorde ik een nummer dat ik vast al vaker had gehoord, want het was al even uit. Maar van deze keer herinner ik het me.  

Wat was Breda een prachtige stad om te zijn, zo in de periode mei tot en met juli. Gezellige terrassen waar het met dat mooie weer ’s avonds goed toeven was.
Ook heb ik veel gefietst in de omgeving. Tijdens zo’n fietstochtje streek ik ergens neer om een biertje te drinken. Moest ik met franken betalen: ongemerkt België binnengefietst.

Twee leuke gastgezinnen, een mooie stad, maar hoe zat het met het stagebedrijf?

Daar kan ik kort over zijn: waardeloos, zwaar waardeloos! Ik werd beschouwd als goedkope arbeidskracht, ik leerde er niets: de eerste weken heb ik niets anders gedaan dan met een kraan door de fabriek lopen, joekels van scheidingsschakelaars van de productie naar de expeditie brengen.
Tussendoor mocht ik een weekje helpen met het bedraden van schakelkasten, dat was tenminste nog wat. Maar toen die klus klaar was, liep ik weer van ’s ochtends tot ’s avonds met in mijn hand het bedieningsapparaat van die kraan.
Met nog drie weken te gaan, had ik het helemaal gehad: hier stak ik niets op.
Ik vroeg een gesprek aan met de directeur. Waarin ik probeerde uit te leggen wat me dwars zat. Of hij ander werk voor me had, waarvan ik wel wat leerde.
Wat ik me wel niet verbeelde. Of ik te goed was voor het werk wat ik deed. Dat alles met een flinke stemverheffing.
Hoe ik ook probeerde, uit te leggen wat ik bedoelde, het drong niet tot hem door.
Ik heb het kantoor verlaten, heb mijn fiets gepakt, ben naar de dichtstbijzijnde telefooncel gereden en heb mijn stagedocent op school gebeld. En uitgelegd wat er gebeurd was.
Hij zou de betreffende man meteen bellen. Het bedrijf zou van de lijst stagebedrijven geschrapt worden. Ik mocht mijn spullen pakken en meteen vertrekken. De drie weken die ik nog te gaan had werden mij geschonken: die mocht ik aan mijn zomervakantie plakken.
Het derde jaar zat erop. 

 

Het vierde jaar

Docenten Kok en Dienaar. En de Mademoiselle.

Excursie Parijs
De excursie voor de vierdejaars studenten ging dat jaar naar Parijs. Vier dagen, waarbij de eerste en de vierde dag voor een groot deel waren gevuld met reizen.
Het educatieve deel van de reis was door de school georganiseerd, in samenwerking met een heel leuke Mademoiselle, die ons ook begeleidde. Het verstrooiende gedeelte werd ter plaatse door onszelf georganiseerd, in samenwerking met de plaatselijke horeca.

De tweede dag bezochten we ’s ochtends een hoogspanningsschakel-/transformatorstation. ’s Middags waren we te gast bij Bull General Electric, een bedrijf dat computers ontwikkelde en fabriceerde. Een concurrent van wat later mijn eerste werkgever zou worden. Hier kregen we een rondleiding en woonden we een lezing bij. 

’s Avonds begon het verstrooiende gedeelte. We hadden van de zware dag die achter ons lag, honger en dorst gekregen. Vooral dat laatste.
In het restaurant dat we met een groepje bezochten, vloeide de wijn rijkelijk. Met als gevolg dat de tongen loskwamen. In het begin, zoals je als welopgevoede mensen een gesprek voert.
Maar na elk glas ging het volume omhoog. En het niveau daalde navenant. Vooral toen we de dames, gezeten aan een tafeltje schuin tegenover ons gingen bespreken. Heel expliciet. Achteraf te genant voor woorden, maar in onze toestand van toen vonden we het heel leuk.
De betreffende dames duidelijk niet, want toen die het restaurant verlieten, zeiden ze: ‘Goedenavond … heren!’

Later die avond troffen we de anderen, we zouden samen een stripteasetent bezoeken. Dat was een belevenis voor ons provinciaaltjes.
Een paar jongens uit de parallelklas had vooraf op school een ketting met medaille gemaakt. Die zou worden uitgereikt aan het mooiste meisje. Bij binnenkomst aan een ober gevraagd of dat toegestaan was. Na ruggespraak met de pianist kwam hij vertellen dat het goed was. De pianist zou ons een seintje geven als het zover was.
De show zelf viel me tegen. Bij de eerste paar meisjes vond ik het nog spannend, daarna was het heel veel van hetzelfde. Wat had ik dan verwacht, vraag ik me nu af.
Toen was het spannende moment van de prijsuitreiking daar. We werden officieel aangekondigd door de pianist, die de meisjes op het podiumpje riep. Ik zie mijn twee studiegenoten nog met rode hoofden tussen die halfblote meiden staan.

Na afloop gingen we op weg naar ons hotel. We moesten de volgende morgen redelijk vroeg op voor het ontbijt, waarna weer een excursie volgde. In de buurt van ons nachtverblijf aangekomen, veranderden we van gedachten, toen we langs een cafeetje kwamen dat er van buiten gezellig uitzag. En van binnen ook, bleek even later.

Het was dus al heel laat, toen we in onze vierpersoonskamer eindelijk ons bed in rolden. Letterlijk rolden.

De volgende morgen stond docent Scholten bij ons bed. Ik hoor het hem nog zeggen: ’s Avonds een vent, ’s ochtends een vent.
Wij dachten daar heel anders over. Hij is nog twee keer terug geweest, maar gaf het daarna kennelijk op.

De ochtendexcursie hebben we zodoende gemist, maar ’s middags zijn we op eigen gelegenheid naar Versailles gegaan om ons daar weer bij de groep aan te sluiten voor de rondleiding door het paleis en de tuinen van de Zonnekoning.

Afstudeeropdracht
Tijdens mijn docentschap bij de Hogeschool Drenthe, waren de studenten een half jaar bezig met hun afstudeeropdracht. Dat was een opdracht van een bedrijf en deze werd binnen dat bedrijf zelfstandig en individueel uitgevoerd.

In mijn eigen HTS-tijd ging dat nog niet zo. Sterker nog: ik denk dat onze lichting de eerste was die iets van een afstudeeropdracht moest uitvoeren. Niet individueel, maar met een groepje. En er stonden ook geen 840 uur voor, je moest het erbij doen.
Ons groepje bestond in mijn herinnering uit Dick Manuel, Gerrit Lubbering, Anton de Vries, een Gerard en ondergetekende.
Je moest als groep met een voorstel komen en dat voorleggen aan de begeleidende docent.
Ons project ging over het automatisch laden van vrachtwagens, alleen het ontwerp.
Op school konden we niet aan het project werken, want daar waren geen ruimtes voor beschikbaar. Daar hadden we wat op gevonden: Anton had een kamer in het klooster, tegenover de school. Daar hebben we een deel van het werk gedaan. De rest deden we thuis.
Het resultaat hebben we voorgelegd aan de docent. Die ons een voldoende gaf. Maar een presentatie voor de rest van de klas, was er niet bij.
Ik kan me niet herinneren dat ik in die vier jaar ooit een presentatie heb hoeven geven. Dat was in mijn docententijd bij de Hogeschool Drenthe wel anders.

Examen
Voor enkele vakken telden de cijfers, behaald in het vierde jaar als examencijfers. Voor andere vakken (op de cijferlijst met een sterretje aangegeven) deden we schriftelijk examen. Voor één vak scoorde ik daarbij een vijf: Electrische machines en bewegingsinrichtingen heette het officieel. Ik zou er niet op zakken, maar ik mocht ervoor kiezen het met een mondeling op te waarderen. Dat heb ik gedaan.
Het examen werd afgenomen door mijn docent, een vriendelijke, al wat oudere man. Zijn naam is me ontschoten. Hij zat tegenover mij. Naast hem zat een gecommitteerde.
Bij elke vraag van mijn docent, ging de gecommitteerde schrijven. De docent kon op dat moment door te knikken of nee te schudden, mij aardig door het examen heen loodsen. Ik haalde een zeven.

Diplomauitreiking
Op  zaterdag 15 juni 1968 ontving ik in de Zwolse Buitensociëteit, in aanwezigheid van mijn ouders, broer Albert, vriendin Tineke en al mijn studiegenoten, mijn diploma. Gewoon in vier jaar tijd gedaan. Ik was best trots op mezelf. 

 

Terug naar mijn schooltijd