Terug naar mijn werkzame leven
Op 1 april 1971 begon ik aan mijn tweede baan. Als verkoper boekhoudmachines bij Olivetti. Uiteraard mocht ik niet meteen de boer op. Eerst moest ik, samen met een stuk of tien anderen, gedurende zes weken op cursus. Op een hele dure plaats: in het toenmalige hoofdkantoor van Olivetti Nederland aan De Lange Voorhout in Den Haag. Vlakbij het paleis en de Amerikaanse Ambassade.
Gedurende deze periode waren we met de hele groep ondergebracht in een hotel in Scheveningen, Hotel Atlanta. Het stond op Seinpostduin. Was toen oude glorie, maar is inmiddels geheel gerenoveerd en heet nu Boulevard Hotel.
Het leven was er goed. Elke avond een uitstekend driegangendiner, steevast gevolgd door een frisse wandeling over het donkere strand. En daarna tot in de kleine uurtjes gezellig borrelen aan de hotelbar. Waarbij we zelf mochten schenken en tappen en onze eigen verteringen moesten bijhouden.
Het was een leuk stel mensen, onze groep. Veelal twintigers, een enkele dertiger. Ze kwamen vanuit alle hoeken van het land.
De cursus bestond uit twee onderdelen: boekhouden en programmeren. Het eerste is logisch: als je boekhoudmachines verkoopt, is het natuurlijk wel handig de beginselen van boekhouden te kennen. Bij de machines die we moesten verkopen, werden de boekingen niet alleen afgedrukt, ze werden ook in een ponsband geschreven. Die ponsband stuurde de klant naar Centraal Beheer in Apeldoorn, waar deze werd verwerkt op de computer. Een dag later kreeg de klant de gevraagde boekhoudkundige overzichten met de post teruggestuurd. We leerden daarom ook welke overzichten een klant kon selecteren en hoe we die moesten lezen.
En wat het tweede onderdeel betreft: als je een machine verkocht, moest je hem zelf programmeren, wat inhield dat je in een liniaal schuifjes moest plaatsen waar de machine moest stoppen en daarop palletjes monteren die aangaven wat de machine moest doen: bedrag in laten voeren, bedrag afdrukken, totaliseren etc.
Zowel met het boekhouden als met het programmeren had ik weinig moeite.
Wat ik miste was volgens mij het belangrijkste: het verkopen. Daar moest het toch allemaal mee beginnen. Toen ik tijdens een lunchpauze daarover een vraag stelde, antwoordde de docent dat we dat in de praktijk wel zouden leren. De knipoog die hij daarbij gaf kon ik toen niet plaatsen. Toen nog niet.
Als we op vrijdagmiddag naar huis gingen, reisde ik tot Amersfoort altijd samen met Ton, die in Apeldoorn woonde. Ton was heel onzeker wat zijn vorderingen tijdens de cursus betrof. Zowel van het boekhouden als van het programmeren snapte hij nauwelijks iets. En elke vrijdag was hij weer opgelucht dat hij tijdens de voorgaande week geen ontslag had gekregen. Eén ding kon hij echter wel: verkopen. Hij had de jaren ervoor verzekeringen verkocht.
Drie jaar later zou diezelfde Ton commercieel directeur van Olivetti Nederland zijn.
Half mei meldde ik me ’s ochtends op het kantoor van Olivetti aan de Kraneweg in Groningen. En maakte kennis met mijn toekomstige collega’s: een drietal verkopers, de receptioniste, de verkoopleider Iepema en de regiomanager Kuipers. De laatste was het prototype van een VVD’er, zo’n type dat je later veel als interim-manager tegenkwam. Iepema met zijn priemende ogen kwam op mij niet al te sympathiek over. Verder had ik al snel door dat hier een heel ander sfeertje heerste dan bij Philips. Omzet, dat was het enige wat telde.
Ook de werkplek verschilde erg van die bij Philips. Deelde ik daar samen met een collega een riante kamer waarin ik de beschikking had over een bureau, een eigen kast en ladenkast, hier zaten we met vier man in een benauwde ruimte op de bovenverdieping. Langs de wand was een brede plank gemonteerd waarachter wat krukken stonden. Vanuit dit vertrek kwam je rechtstreeks in het toilet, zodat er regelmatig kwalijke luchtjes in de ruimte hingen.
Die eerste middag heeft Iepema me wegwijs gemaakt in de rapportageformulieren die hij wekelijks van me wilde ontvangen. Hierop moest onder andere worden aangegeven welke bedrijven ik had benaderd, welke afspraken dat had opgeleverd, verslagen van afgelegde bezoeken en afgesloten orders. Naast een (vrij laag) basissalaris zou ik per verkochte machine provisie ontvangen. En bij een bepaald aantal machines per maand een bonus.
De maandag erop zou ik beginnen in mijn eigen rayon: Zwolle en een gebied daaromheen. Als ik moest bellen of de administratie bijwerken, kon ik terecht in het kantoor van de technische dienst aan de Melkmarkt in Zwolle. Wat boekhoudmachines betreft, was Olivetti in het rayon dat ik kreeg, nooit eerder actief geweest. Dat zou een voordeel zijn. Zo hield men mij voor.
De rest van die eerste week ging ik met mijn collega-verkopers op pad. Ik ontdekte al snel dat het beeld dat ik had van mijn toekomstige beroep totaal niet overeenkwam met de werkelijkheid.
De daaropvolgende maandag zou ik worden ‘losgelaten’ in mijn eigen rayon. Maar eerst moest ik ’s ochtends naar Groningen voor het wekelijkse verkopersoverleg. Hoewel er nauwelijks sprake was van overleg. Het was één grote donderspeech van Iepema.
Eén van de verkopers, een man die al jaren bij Olivetti werkte, werd als een kleine jongen uitgekafferd omdat twee orders van hem waren geannuleerd en hij voor de betreffende maand weer op nul stond. De man, een boom van een vent, verliet huilend de vergaderruimte.
Na de vergadering reed ik naar Zwolle. Vanaf nu mocht ik het zelf gaan doen.
Al snel bleek het voordeel dat ik in een voor Olivetti onontgonnen gebied ging werken, in de praktijk een nadeel te zijn. Elke potentiële klant vroeg of hij ergens in de buurt kon kijken bij een bedrijf dat met hetzelfde systeem werkte. Dat er dus niet was. Nog niet.
Tijdens die periode zijn we getrouwd. Namens Olivetti waren Iepema en een van de collega-verkopers aanwezig. Toen ze ons na afloop de hand schudden, vertelde mijn verkoopleider dat hij voor twee dagen later een afspraak had gemaakt met een klompenmakerij in Zwolle. We zouden daar samen naar toe gaan. Het ging om twee machines. Ze hoefden alleen de order nog te tekenen. ‘Kat in ’t bakkie.’ Ik hoor het hem nog zeggen.
Twee dagen later reden we het parkeerterrein van het bedrijf op. We hadden afgesproken op het parkeerterrein van het PeHa-restaurant. Om van daaruit samen in Iepema’s auto naar de klompenmakerij te rijden.
Toen we het bedrijf binnenstapten waren we nog goedgemutst, maar toen bleek dat de eigenaar nog eens bij collega’s had geïnformeerd en inmiddels had besloten toch met een andere leverancier in zee te gaan, sloeg de stemming om. Iepema, bij binnenkomst nog een innemende man, veranderde plotsklaps in een onbeschofte kerel. Hij ging tegen de eigenaar tekeer dat hij hem voor de flauwekul helemaal vanuit Groningen had laten komen, stond op en verliet het kantoor, waarbij hij de deur met een klap achter zich dicht smeet. Ik heb de klompenmaker toch maar een hand gegeven en ben ook vertrokken. In de auto vloekte en tierde Iepema nog steeds. Eerst om die ‘klootzak van een klompenboer’. Daarna moest ik het ontgelden. ‘Als jij er eerder naar toe was gegaan, hadden we die order nu in de zak gehad.’
Maar het werd nog veel erger: we reden in Zwolle over de Zwartewaterallee. Toen we langs het kantoorgebouw van Kamphuis Bouwmaterialen kwamen, vroeg Iepema: ‘Wat zei meneer Kamphuis?’
Ik begreep niet wat hij bedoelde. ‘Wat zei wie?’
‘Meneer Kamphuis!’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Wat zei meneer Kamphuis toen je daar was?’ schreeuwde hij.
Ik was me van geen kwaad bewust: ‘Ik ben daar nog niet geweest.’
‘Waarom ben je daar godverdomme nog niet geweest?’
Regelmatig organiseerden we voor een groep potentiële klanten presentaties van onze producten.
Toen het mijn beurt was, had ik bij een restaurant in Zwolle een zaaltje gereserveerd en een aantal bedrijven uitgenodigd. Tijdens de presentaties zouden de andere verkopers en Iepema me assisteren.
De dag ervoor was de wekelijkse vergadering in Groningen. Dat kwam goed uit, dan kon ik de projector, het projectiescherm en een doos met brochures meenemen.
Tijdens die bijeenkomst bleek dat één van de collega’s een mooie order had afgesloten. Om dat te vieren, pakte Iepema een fles cognac uit zijn bureaula. Of we het wilden of niet, op die vroege maandagmorgen dronken we koffie met cognac. En dat, terwijl we later die ochtend allemaal met de auto op pad moesten.
Toen de vergadering was afgelopen, vergat ik, misschien enigszins beneveld door de alcohol, de spullen, die ik moest meenemen. Halverwege Groningen – Zwolle dacht ik eraan. Omdat ik had gehoord dat Iepema die avond een afspraak had in Den Haag, heb ik bij een bezinestation gebeld om te vragen of hij het spul kon meenemen en afgeven bij Zielman, een chauffeurscafé tussen Meppel en Staphorst. Iepema was zelf op dat moment niet bereikbaar, maar de receptioniste zou het doorgeven. Mooi geregeld, dacht ik. Tot ik aan het eind van de middag, ik was net thuis, een telegram kreeg bezorgd (we hadden nog geen telefoon): ‘Kom zelf de spullen maar halen uit Groningen – Iepema’.
Dus kon ik nog een keer op en neer naar Groningen. Heen en terug 170 kilometer.
De volgende dag vroeg ik Iepema of zijn afspraak in Den Haag niet was doorgegaan. Jawel hoor, maar hij begreep niet hoe ik zo dom had kunnen zijn die spullen te vergeten. Toen ik het waagde om te zeggen dat ik dat heel flauw vond van hem, kreeg ik de wind flink van voren.
Hij was een nare man, alle menselijkheid was hem vreemd. We zaten eens, voorafgaand aan productpresentaties in Emmen, met het hele team te eten in een restaurant aldaar.
Toen de ober kwam om de bestelling op te nemen en Iepema aan de beurt was, begreep de beste jongeman niet meteen wat mijn verkoopleider bedoelde. Hij werd toen toch uitgekafferd. Te gênant voor woorden.
Een paar keer per jaar kwam meneer Basso, de grote commerciële baas van Olivetti, vanuit Italië naar Nederland. Hij bezocht dan enkele rayonkantoren om de omzetcijfers, die natuurlijk altijd te laag waren, te ‘bespreken’.
Ik heb dat in Groningen één keer mogen meemaken. We moesten die dag allemaal op kantoor zijn. Vanuit onze werkruimte hoorden we Basso op Kuipers kamer tegen hem tekeer gaan.
Nadat Basso was vertrokken, mocht Iepema zich melden op het kantoor van Kuipers. Die kreeg toen de volle laag van de regiomanager.
Na een half uur kwam Iepema met een rood hoofd bij ons binnen en ging zich even lekker afreageren op ons, die uiteindelijk de schuldigen waren van de te lage omzet. Ik zie ons er nog zitten, als een stel bange hondjes. Vreselijk!
Vreselijke maanden waren het voor mij. Ik kon bijna geen hap meer door de keel krijgen, sliep nauwelijks en stond ’s ochtends te kokhalzen boven de wasbak.
Op een woensdagochtend nam ik een besluit. Toen ik beneden kwam, zei ik tegen Tineke: ‘Ik neem vakantie.’
‘Vakantie? Hoezo? Wanneer?’ reageerde Tineke heel verbaasd.
‘Vanaf vandaag. Ik ga nu bellen dat ik deze week niet meer kom.’
Omdat we zelf nog geen telefoon hadden, fietste ik naar het Motel.
Iepema bleek niet aanwezig. Dan Kuipers, de regiomanager maar. ‘Met Kuipers.’
‘Goedemorgen, meneer Kuipers. U spreekt met Kasper Kombrink.’
‘Ja?’
‘Ik wil even doorgeven dat ik de rest van de week vakantie neem.’
‘Wat??’
‘Dat ik vakantie neem. De rest van deze week.’
‘Meneer Kombrink, hoeveel machines hebt u deze maand al verkocht?’
‘Eh … nog geen enkele.’
‘En dan durft u me doodleuk op te bellen om te vertellen dat u vakantie neemt?’
‘Inderdaad.’ Het maakte me allemaal niets meer uit.
‘Maandagochtend om negen uur verwacht ik u op mijn kantoor. Goedemorgen!’
Tijd om goedemorgen terug te wensen, werd mij niet gegund. Hij had al opgehangen.
Op de fiets, onderweg terug naar huis, nam ik mijn tweede besluit die ochtend: ik zou maandag mijn ontslag aanbieden, wat er ook van mocht komen. Ik voelde me opgelucht.
Die maandagochtend heb ik de regiomanager verteld dat en waarom ik het helemaal niet meer zag zitten, dat ik daarom ontslag wilde nemen en snel op zoek zou gaan naar een nieuwe baan.
‘Maar als u ontslag néémt, krijgt u geen WW-uitkering.’
Dat maakte me helemaal niets uit. Dan ging mijn vrouw wel weer een tijdje full-time aan het werk. Als ik hier maar weg was.
‘Dan kunnen wij u toch beter ontslag geven? Dan kunt u tennminste een WW-uitkering aanvragen.’
Daar zat natuurlijk wel wat in.
‘Maar ik wil u een ander voorstel doen. Dan is een probleem van ons opgelost en u houdt voorlopig werk.’
Het ging om het volgende: klanten bij wie een machine was geleverd, hadden recht op één dag instructie. De instructeur, die het regiokantoor daarvoor in dienst had, was door ziekte een hele tijd uit de running. Als ik hem zou willen waarnemen, was Olivetti uit de brand en had ik voorlopig nog een baan. Het duurde zeker tot december. Ik behield mijn basissalaris en kon de gemaakte kilometers declareren. Elke week zou ik een lijst krijgen van bedrijven waarmee ik een afspraak moest maken. Het ging om klanten in de drie noordelijke provincies. Verder kreeg ik alle ruimte om afwezig te zijn in verband met eventuele sollicitatiebezoeken.
En zo kwam het dat ik de maanden erna in alle uithoeken van Groningen, Friesland en Drenthe kwam om daar bij accountantskantoren, coöperatieve melkfabrieken, middenstanders, etc. de medewerkers te instrueren.
Ik genoot van mijn tijdelijke functie en leefde helemaal op. Tijdens deze periode ontdekte ik dat ik het heel leuk vond kennis over te brengen op anderen.
In de eerste week van december kon de reguliere instructeur zijn werkzaamheden hervatten, zodat ik een paar weken later, geheel volgens afspraak, werd ontslagen.
Kort daarvoor had een van mijn vele sollicitaties een positief resultaat opgeleverd: per 1 januari kon ik aan de slag bij Nira in Emmen. Ter overbrugging vroeg ik een WW-uitkering aan.
Tijdens mijn afscheidsgesprek met de regiomanager werd hij even weggeroepen. Terwijl ik wat rondkeek op zijn kantoor, viel mijn oog op een telefoonnotitie van de receptioniste, die vlak voor me op zijn bureau lag. Ik hoefde me nauwelijks voorover te buigen om het te kunnen lezen: een accountantskantoor uit Kampen, dat met het systeem van Olivetti werkte, kampte met ziekte. Of Olivetti tijdelijk iemand kon leveren. Eronder stond in Kuipers’ handschrift: ‘Terugbellen: we hebben hier niemand voor’.
Diezelfde middag heb ik dat kantoor gebeld en mijn situatie uitgelegd. De accountant was blij met mijn telefoontje. Of ik meteen kon komen om een en ander door te spreken. Ze bleken wel een meisje te hebben om de mutaties in te voeren, maar die kon niet coderen. Bij wijze van proef moest ik wat facturen en betalingsbewijzen coderen (= stempel erop en daarin de bedragen schrijven die op de verschillende boekhoudrekeningen moeten worden bij- en afgeboekt). Kennelijk was de man heel tevreden, want we werden het snel eens. Ik kreeg rekeningschema, stempel, stempelkussen en een stapel bonnetjes, facturen en betalingsbewijzen mee die ik thuis kon coderen. De volgende ochtend zou ik ze terugbrengen en meteen een nieuwe stapel meekrijgen. Het kostte me weinig tijd en verdiende goed. De WW-uitkering heb ik toen maar weer stopgezet.
Een dag later was ik in Emmen om bij mijn nieuwe werkgever wat papieren in te vullen in verband met de aanvraag van een woning. Toen ik terloops vertelde dat ik inmiddels uit dienst was bij Olivetti, bleek dat ik wat de mensen van Nira betrof, niet hoefde te wachten tot 1 januari: ik kon de maandag erop in dienst treden.
Zo had ik in 1971 vier werkgevers en één dag WW.