Terug naar mijn werkzame leven
De sollicitatie
Doordat ik af en toe, vanuit mijn vorige werkgever Nira, gebruik mocht maken van de ponsmachine bij Samsom, kwam ik aan de praat met Gerhard, één van de medewerkers bij Samsom.
‘Wij zijn dringend op zoek naar RPG-programmeurs. Heb je geen zin om hier te komen werken?’
Van het een kwam het ander: gesprek met de leidinggevende in Emmen, toen nog Jos, vervolgens een gesprek met Gert, de leidinggevende van de hoofdvestiging in Alphen aan den Rijn. We werden het snel eens. Voor de vorm moest er toen nog een gesprek plaatsvinden met een personeelschef (tegenwoordig heet dat een Human Resource Manager) in Alphen aan de Rijn. Bij dat gesprek was ook Gert aanwezig. Ik baalde verschrikkelijk omdat ik helemaal naar Alphen moest voor een ‘voor de vorm gesprekje’, alles was immers al in kannen en kruiken.
Toen begon de personeelschef het gesprek ook nog met: ‘U werkt nu bij Nira, lees ik. Waarom wilt u weg bij Nira, meneer Kombrink?’
Wat een poppenkast was dit. Ik had helemaal geen zin in deze opvoering: ‘Ik wil helemaal niet weg bij Nira, ik heb het daar uitstekend naar de zin.’
Samsom ASC
Uiteindelijk is alles goedgekomen, zodat ik op 1 september 1974 in dienst trad bij Samsom ASC (Automatisering Service Centrum) in Emmen.
Het was een clubje jonge mensen, gehuisvest op de eerste verdieping van de kantoorflat in de Weiert: elf ICT’ers en twee dames die het secretariaat ‘bemanden’.
We ontwikkelden software voor derden. De bedoeling was klanten in Noord- en Oost-Nederland te bedienen. Op dat moment gebeurde er echter op ICT-gebied nog maar weinig in deze regio, zodat het meerendeel van onze klanten in de Randstad zat.
Ikzelf had in die periode projecten in Rotterdam en Laren. Daarnaast was ik ingeschakeld bij projecten van collega’s (Groningen, Zoetermeer, Ridderkerk). Ook was ik actief bij de ontwikkeling van een standaardpakket.
Om klanten te werven, hoefden we niet zelf de boer op te gaan. Het bedrijf had namelijk een overeenkomst gesloten met computerfabrikant Burroughs: bedrijven aan wie zij een systeem B700 verkochten, werden door hen geadviseerd de software door ons te laten ontwikkelen.
Transworld Marines
Dit was mijn belangrijkste klant gedurende mijn hele periode bij Samsom. Het was een cargadoorsbedrijf (scheepsbevrachter), gevestigd op het Noordereiland in Rotterdam. Heel wat reisjes heb ik daarheen gemaakt.
Mijn contactpersoon daar was de heer Van der Pool, een bijzonder innemende man met wie ik vanaf het eerste moment een klik had.
Dat het bedrijf in Russische handen was, wist ik toen wel. Mede door het flesje Wodka dat Van der Pool me nu en dan toestopte. Maar dat het bedrijf de thuishaven was van KGB-spionnen, ontdekte ik pas toen ik met dit verhaal bezig was en even ging googelen of het bedrijf nog bestond.
Ik herinner me nog het volgende: toen ik er de eerste keer binnenkwam, zat het personeel net koffie te drinken in de kantine. Er was gebak: één van de medewerkers was jarig. Van der Pool vertelde me toen dat het bedrijf op gebak trakteert als er iemand jarig is. Voor een typiste is het een veel grotere uitgave dan voor iemand van de directie. Proef ik hier, bedenk ik, nu ik dit aan het schrijven ben, een communistische invloed?
Wat ik me van mijn werkzaamheden voor het bedrijf vooral herinner is het factureringsprogramma dat ik gemaakt heb. Wat was die scheepvaartwereld verschrikkelijk gecompliceerd: meer dan honderd verschillende declaratiecodes, elk met weer vele tientallen kortingscodes. Ik zag vaak door de bomen het bos niet meer. Daar komt bij dat, vanwege het halen van opleveringstermijnen, een deel werd geschreven door een freelance programmeur uit Enschede. Dat gaf de nodige communicatieproblemen. En toen ik zijn deel moest integreren met mijn software, bleek zijn code ook nog eens erg ondoorzichtig. Avonden (hij kon alleen ’s avonds) zijn we samen bezig geweest op ons kantoor in Emmen.
Toen de door ons ontwikkelde software geïnstalleerd was, had Van der Pool nog een aantal wensen. Hij wilde daarvoor echter niet vooraf een offerte ontvangen, maar wilde mij gewoon een aantal weken inhuren in Rotterdam, zodat we samen aan de slag konden. In mijn herinnering ben ik tenminste twee keer daar een week geweest.
DTN Ridderkerk (Volvo)
Collega Cees was bezig met een project dat helemaal uit de klauw dreigde te lopen. Het ging om het bedrijf DTN (Dieseltechniek Nederland) in Ridderkerk, fabrikant van scheepsmotoren. Het bedrijf is later opgegaan in Volvo Penta.
Maar ook in die tijd had Volvo er al een vinger in de pap, want toen de oplevering van onze software steeds maar weer uitliep, dreigde Volvo Zweden een order van Burroughs voor een grote computer niet te tekenen.
We moesten laten zien dat we er daadwerkelijk alles aan deden om zo snel mogelijk op te leveren.
Voor het eerstvolgende weekend werden daarom alle verloven ingetrokken. De hele zaterdag en zondag zijn we aan de slag geweest: wij programmeurs schreven de programma’s, de dames van het secretariaat ponsten ze (en zorgden tussendoor voor de inwendige mens) en de systeemontwerpers compileerden de programma’s en voerden stand-alone testen uit. Dat alles onder het toeziend oog van een commerciële man van Burroughs en een vertegenwoordiger van Volvo Nederland.
Achteraf werden we geprezen om onze inzet en teamgeest: we hadden inderdaad aangetoond dat we bereid waren ons uiterste best te doen, het project alsnog te laten slagen.
Achteraf bleek dat deze aanpak meer problemen heeft opgeleverd dan problemen opgelost. Doordat programmeurs niet het gehele project konden overzien, zijn er hier en daar nogal wat verkeerde aannames gedaan. Daarnaast had elke programmeur zijn eigen stijl, werd er door de snelheid waarmee moest worden gewerkt, niet nauwkeurig gedocumenteerd. Kortom: de programma’s lagen er, maar het was een redelijke puinhoop. Aan Cees de schone taak om ter plaatse de kluwen te ontwarren en er een lopend geheel van te maken. Weken heeft hij in Ridderkerk doorgebracht. Hij had dat ook wel een beetje aan zichzelf te danken, want zelfs in een werkend programma ging hij nog van alles veranderen: ‘Dat kan mooier.’
Uiteindelijk werd ik, omdat ik net klaar was met een project, opgetrommeld om ook een weekje naar Ridderkerk te gaan. Om Cees mentaal en daadwerkelijk te ondersteunen.
Nou, dat was me het weekje wel. Ik zie ons nog zitten aan die lange tafel, tegenover een stel van die jonge meiden. Die ons regelmatig voorzagen van knoflooknootjes. Op een ochtend kwam de directeur (Zweed, beetje arrogant) even kijken naar onze vorderingen. De man pakte een paar van die nootjes. ‘What is this?’
‘Knöflök,’ antwoorde Cees.
De meiden tegenover ons gierden van het lachen, waarop de man de ruimte verliet. Tijdens de rest van de week heeft hij zich niet meer laten zien.
‘Ik heb een leuk kroegje ontdekt in Dordrecht,’ zei Cees, toen we ’s avonds zaten te eten.
Toen we later die avond het ‘leuke kroegje’ binnenstapten, klonk het van alle kanten: ‘Ha, die Cees!’
Realtime Administratie Pakket (RAP)
Omdat de software die we voor klant A ontwikkelden vaak voor 80% overeenkwam met die voor klant B, besloten we een standaardpakket te ontwikkelen. Dat zou dan de basis vormen voor de software die we bij de klant afleverden.
RAP werd het pakket genoemd: Realtime Administratie Pakket.
Henk, een van onze systeemontwerpers, heeft het pakket ontworpen, waarna ik samen met een aantal collega’s de software heb gebouwd.
Daarna ging het allemaal veel te snel. Op dat moment werden de Burroughs B700 machines samen met RAP (en mede dankzij RAP) verkocht als warme broodjes. Iedereen was enthousiast. Dikke duimen van de directie in Alphen aan den Rijn.
Op een softwarebeurs in Parijs, raakte onze commerciële man in gesprek met een medewerker van een softwarehouse in Wenen. Hij vertelde over het succes dat wij met RAP hadden. Van het een kwam het ander, met als resultaat dat genoemd bedrijf ons pakket wilde kopen om het vervolgens geschikt te maken voor de Oostenrijkse markt. Eén van de ontwikkelaars zou hen bij dat proces gedurende een week ondersteunen. Die ontwikkelaar was ik.
Fronik Laren
Eén van mijn klanten was een groothandel in exclusieve meubelen, gevestigd in Laren. De heer Viool was mijn contactpersoon daar. Het prototype van een VVD’er.
Menno, systeemontwerper bij onze club, had aan de hand van een aantal gesprekken met hem een systeemontwerp gemaakt. Voor mij de basis van waaruit ik de programma’s kon schrijven.
Het was gebruikelijk dat de ontwerper eerst nog een keer het hele verhaal met de opdrachtgever zou doornemen. In dit geval was Menno echter al weer heel druk met een volgende klus, zodat ik dat moest doen.
‘Maar meneer Kombrink, ik leid een bedrijf. U denkt toch niet dat ik daar overdag tijd voor heb? Kunt u niet op een avond komen?’
Uiteraard liever niet, maar de klant is koning hè? ‘Ja, dat kan ook.’
‘Komt u dan donderdagavond. Zo tegen zeven uur.’
Het adres dat hij noemde was in Blaricum, terwijl volgens mijn administratie het bedrijf in Laren zat.
‘Bent u onlangs met uw bedrijf verhuisd?’
‘Nee hoor, dat is mijn huisadres.’
Zo reed ik, lang voordat de serie werd bedacht, die donderdagavond het Gooise-vrouwen-decor binnen.
Meneer Viool deed zelf open, terwijl hij met een wit servet zijn mond schoonveegde. ‘Ja Sorry, maar we waren wat laat vandaag en zitten net aan tafel. Wilt u een hapje mee eten?’
Dat wilde ik niet, ik had zojuist bij het binnenrijden in Blaricum mijn laatste boterhammen naar binnen gewerkt. Ik mocht daarom in de salon plaatsnemen.
Na een kleine drie kwartier kwam meneer Viool binnen. ‘Zo, vertelt u het maar.’
Dat heb ik gedaan. Het hele ontwerp met hem doorgenomen. Hier en daar nog wat onduidelijkheden besproken. Ook verteld hoe mijn planning van opleveren was: eerst de onderhoudsprogramma’s voor het debiteuren- en artikelbestand, zodat ze vast de gegevens konden invoeren. Later zou ik dan komen met de rest, onder andere de facturering.
‘Nou, meneer Kombrink, we zijn benieuwd!’
Die ochtend had ik het factureringsprogramma geïnstalleerd en zou het nu gaan demonstreren. Wat dus helemaal fout liep. ‘Hebt u het debiteuren- en het artikelbestand wel aangemaakt?’
‘Daar hebben we nu toch een computer voor?’
‘U moet natuurlijk wel eerst zelf die gegevens invoeren.’
‘Daarvan is me niets verteld. Uw collega had het over een druk op de knop en facturen zouden er uit komen rollen.’
‘Die avond dat ik bij u thuis was, hebben we toch alles punt voor punt doorgenomen?’
‘Mijn beste meneer Kombrink, u denkt toch niet dat ik daar maar iets van heb begrepen?’
Leneke
Op een ochtend, toen we bij elkaar zaten om koffie te drinken, vertelde Marjan, de secretaresse, dat ze een andere baan had en dus ging vertrekken. Kees, onze leidinggevende keek de kring rond en vroeg: ‘Weet een van jullie iemand, die geschikt zou zijn?’
Ik had indertijd bij Nira een meisje met wie ik vanaf het begin dat ze bij ons werkte, een klik had: Leneke. Het zou natuurlijk heel leuk zijn als juist zij hier kwam werken. ‘Ja, ik weet wel iemand.’
En zo kwam het dat ruim een maand later Leneke opnieuw op mijn pad kwam.
Toen ik de overstap maakte naar de Radiosterrenwacht, zei Kees tijdens zijn afscheidspraatje: ‘Als je het maar uit je hoofd laat om Leneke daar ook naar toe te halen.’
Jaren later, op de Hogeschool Drenthe, zat in een van mijn mentorklassen een zoon van Kees. Tijdens de voorlichtingsavond voor de ouders van de eerstejaars kwam ook Kees mijn lokaal binnen. Vergezeld door Leneke. Allang geen meisje meer. Diezelfde Leneke was inmiddels de partner van Kees en de stiefmoeder van mijn student.
In Emmen
Het was best leuk om af en toe naar klanten te gaan om zaken door te spreken of programma’s af te leveren en te instrueren.
Maar een tijdje lekker rustig in Emmen werken, was ook heel prettig.
Ik deelde een kamer met Henk, een van onze systeemontwerpers en Cees, net als ik, programmeur. Henk zat tegeover mij, Cees achter mij.
Regelmatig was te horen: ‘Kasper, kun je even meekijken?’ of omgekeerd: ‘Cees, kun je even meekijken?’ We hadden dan een probleempje waar we niet uitkwamen, of iets wat zou moeten werken, maar dat niet deed. Het uitleggen aan de ander bleek altijd heel effectief: in negen van de tien gevallen zag je vrij snel wat er aan de hand was.
Als er alleen maar klonk ‘Kasper!’ of ‘Cees!’ dan wisten we genoeg: meteen naar buiten kijken, naar het grote parkeerterrein waar we zicht op hadden; daar liep dan een mooie vrouw.
En of we dan een van beide met een klant zaten te bellen, maakte helemaal niets uit: die mooie vrouw ging voor.
Buijs
Onze organisatie kreeg een nieuwe directeur: de heer Buijs. Omdat wij vrij geïsoleerd van de hoofdvestiging opereerden hadden wij, met uitzondering van Kees, onze leidinggevende, nauwelijks contact met Alphen aan den Rijn. Dus of er nu wel of niet een nieuwe directeur was benoemd, maakte ons niets uit. Voor ons veranderde er niets, dachten we.
Zoals het een nieuwe directeur betaamt, bracht hij een kennismakingsbezoek. We moesten die ochtend allemaal binnen zijn. Ik herinner me er nog twee dingen van: hij had geen ICT-achtergrond, maar was directeur geweest van een bouwbedrijf. En verder lispelde hij. De laatste letter van zijn naam sprak hij uit als de Engelse th: Buijth.
Nadat hij was vertrokken, werd er nog even lacherig gedaan, waarna we snel weer aan de slag gingen: werk genoeg.
We hadden bij Samsom geen acht tot vijf baan. Een dag bij een klant betekende meestal dat je ’s avonds laat thuis kwam.
Zodat wij ’s ochtends vaak na elkaar kwamen binnendruppelen. Tijdstip was mede afhankelijk van de bezigheden de vorige dag.
Op een ochtend, een week of vier na het bezoek van onze nieuwe directeur, waren Leneke en ik nog als enigen aanwezig. Het was tegen half negen. Ik zat bij Leneke op de kamer koffie te drinken.
Telefoon.
‘Goedemorgen, u spreekt met Samsom ASC Emmen.’
‘ … ‘
‘Ik ben er en Kasper is er.’
‘ … ‘
‘Ja hier komt hij.’ Terwijl leneke mij de hoorn gaf, fluisterde ze Buijs.
‘Met Kasper Kombrink spreekt u.’
‘Ja Buijth hier. Ik bel om te checken wie er op dit moment aanwezig zijn, maar ik begrijp dat mevrouw Wubs en u de enigen zijn. Waar is de rest?’
‘Die zullen zo wel komen, denk ik.’
‘Ach, jullie hebben eigen werktijden, daar in Emmen? Wilt u aan uw collega’s doorgeven dat ik hier op terug zal komen? Dag meneer Kombrink.’
Ik stond perplex. Wat een lul.
Kort daarna kwamen de collega’s binnen. Ik was nog steeds witheet toen ik het verhaal vertelde. Vol verbazing keken ze me aan. ‘Niet te geloven. Dit moeten we niet accepteren.’
Als laatste kwam Bert binnen. Hij keek de kring rond en zei met een brede grijns: ‘Met Buijth, ik kom even langs om te checken wie er aanwezig zijn.’
Later, tijdens een bezoek aan Alphen schijnt hij het verhaal aan de heer Buijs te hebben verteld. Ik vermoed zonder die th. De beste man kon er hartelijk om lachen.
Vrijdagmiddagborrel
Onder het gebouw waar ons bedrijf was gevestigd, was een cafeetje. Af en toe gingen we op vrijdagmiddag na werktijd met een stel collega’s daar wat drinken. Na een uur of anderhalf uur vertrokken de meesten naar huis. We hadden kleine kinderen en waren door de week al zo vaak weg. Een wisselend gezelschap bleef nog wel eens nazitten, Cees was altijd een van hen.
Op zo’n vrijdagavond na de borrel ging tegen elf uur de telefoon. Tineke nam op.
‘Ja met Loes de J. (de vrouw van Cees) Waar blijven onze mannen?’
‘Waar jouw man is, weet ik niet, maar de mijne is al vanaf zes uur thuis.’
Cursus S1
We moesten ‘naar school’: De Ambi module S1 – Organisatie en Informatieverzorging. De cursus zou worden gegeven door iemand uit Glimmen. Een of andere organisatieadviseur. Zijn naam is me ontschoten.
In verband met de hoeveelheid werk op dat moment, was overdag geen optie. ’s Avonds was ook lastig in verband met bezoek aan klanten. Zaterdagochtend zou kunnen, maar daar stonden we niet om te springen. Bleef over de vrijdagavond. De cursus vond plaats in een van de ruimtes van ons bedrijf.
Achteraf had ik medelijden met de docent. Na een week keihard werken waren we op vrijdagavond al aardig in de weekendstemming. We waren niet gemotiveerd en vonden de leerstof zó saai. En van voorbereiden kwam ook helemaal niets.
Na een week of zes vroeg Bert: ‘Hebt u nog wel zin om elke vrijdagavond opnieuw naar Emmen te rijden om hier les te geven aan dit stelletje ongeregeld?’
Het antwoord van de beste man laat zich raden. Hoe het verder gegaan is, weet ik niet meer, maar we hebben de cursus niet afgemaakt. En nooit examen gedaan.
Terug naar Nira?
Het hing al een tijdje in de lucht, maar nu leek het concrete vormen te gaan aannemen: onze club zou verhuizen naar een meer centrale plaats in het land. Er werd gesproken over Veenendaal.
We hadden echter helemaal geen zin om Emmen te verlaten. We woonden notabene nog maar pas in onze eerste koopwoning.
En dan ga je nadenken over andere mogelijkheden. Terug naar Nira, zou dat geen optie zijn?
Een paar dagen later, het was zaterdag, liep ik ’s middags bij de roltrap in de V&D Frits tegen het lijf. Frits was bij Nira een soort juridisch adviseur van de directie. Een bijzonder aardige man, maar hij had één nadelige eigenschap: hij kon geen geheim bewaren. Wat je hem in vertrouwen vertelde, werd prompt wereldnieuws.
Toen hij mij aansprak met: ‘Ha Kasper, dat is al even geleden. Hoe is het met je?’ realiseerde ik me in een flits dat sommige nadelen ook in iemands voordeel kunnen werken: ‘Thuis is alles goed, maar op het werk gaat het minder.’
‘Wat dan?’
‘Er gaan geruchten dat de tent hier wordt opgedoekt en dat we gaan verhuizen naar Veenendaal. En daar heb ik helemaal geen zin in.’
‘Dat begrijp ik. Balen zeg!’
Nu kon ik gewoon zitten wachten op een telefoontje van Van der Lei. En inderdaad, drie dagen later: ‘Met Van der Lei.’
Bijna een half uur met hem aan de telefoon gezeten. Het ging vooral over een huis dat hij liet bouwen. Hij vroeg in dat kader naar onze ervaringen.
Toen ons gesprek ten einde was en wij de ’tot ziensen’ en ‘kom nog eens langsen’ uitgewisseld hadden, zei hij: ‘Oh ja, nog iets … ik hoorde onlangs, ik weet niet meer van wie, dat Samsom uit Emmen gaat vertrekken. Klopt dat?’
Ha ha ha, ik had hem door, de boef, met zijn Oh ja, nog iets en zijn ik weet niet meer van wie. Dat was de enige reden van zijn telefoontje. Al dat andere hoorde bij het voorspel.
Hoe dan ook, mijn plan was geslaagd. Een paar dagen later zat ik weer bij Nira voor gesprekken met meneer Hans en met Van der Lei.
Uiteindelijk is het allemaal niet doorgegaan. Samsom zou voorlopig in Emmen blijven: bijna niemand bleek bereid om mee te verhuizen.
Toen ze wel vertrokken, werkte ik al lang en breed in Dwingeloo.
Overspannen
Ons pakket RAP bleek een gigantisch succes. Het eerste half jaar waren er drie keer zo veel verkocht als we hadden gepland.
Maar het moest allemaal veel te snel: nog voordat het pakket terdege was getest, werd het al bij klanten geïnstalleerd.
Daarnaast bleek dat er bij veel klanten nog zoveel uitbreidingen en aanpassingen nodig waren, dat elke klant zijn eigen RAP-versie had. Van fouten die na de installatie werden gevonden, moest worden uitgezocht of die in het standaard deel of in het aangepaste gedeelte zaten. In het eerste geval moesten we updates maken voor alle klanten. Er was geen doorkomen meer aan. We gingen ten onder aan ons eigen succes. Wat een stress.
Op zekere dag werd ik tijdens mijn werkzaamheden bij mijn klant in Laren door drie verschillende klanten gebeld, die wilden dat ik dezelfde dag nog langs zou komen. Wat natuurlijk niet ging. Ik zag het helemaal niet meer zitten.
De volgende dag werkte ik in Emmen. Ik moest een van de ponskaarten uit mijn programma veranderen. Ik ging achter de ponsmachine zitten, las de oude kaart in en begon de wijziging in te typen. Toen de kaart klaar was, controleerde ik hem. Fout. Nogmaals geprobeerd. Opnieuw fout. Het lukte me niet om zo’n eenvoudige handeling die ik al honderden keren had gedaan, uit te voeren. Ik heb mijn jas aangetrokken en ben naar huis gegaan.
‘Wat ben je vroeg,’ zei Tineke toen ik de kamer binnenkwam.
Voordat ik wat kon zeggen, begon ik toch te huilen, ik kon niet meer ophouden. Alle opgekropte emoties van de afgelopen weken kwamen eruit.
De volgende dag ben ik naar de huisarts gegaan. Die schreef me een rustgevend middel voor en adviseerde me om voorlopig zes weken thuis te blijven, niet aan mijn werk te denken en alleen maar dingen te doen die ik leuk vond.
Een paar weken later belde Kees, mijn leidinggevende. Ook hij zat inmiddels thuis. Net als nog een aantal collega’s.
De doos met daarin een flesje heel goede cognac en een kaart met bemoedigende woorden van onze directeur in Alphen deed me goed. Hij was, samen met de verkoopleider van Burroughs, al onze klanten langsgegaan om ze de situatie uit te leggen. De meeste bedrijven hadden daar begrip voor.
Toen ik dacht dat het inmiddels weer aardig goed met me ging, was ik op een middag in Assen. Ik liep langs een meubelzaak waarvoor een vrachtwagen stond geparkeerd, de laadklep aan de achterkant open. Op het moment dat ik passeerde werd er een bankje op een karretje geplaatst. In een flits zag ik het mij inmiddels overbekende blauw-witte logo van Fronik, mijn klant in Laren. Ik wist even niet waar ik het zoeken moest.
Of op zondagavond, ik keek toen nog naar Studio Sport, een thuiswedstrijd van Feijenoord. Opeens de link met Rotterdam, met een klant … hartkloppingen.
Tijdens mijn ziekteperiode bracht een buurman op een avond een advertentie die hij uit het (toen nog) Nieuwsblad van het Noorden had geknipt. Bij de Stichting Radiostraling van Zon en Melkweg (de Radiosterrenwacht) zocht men een Technisch-wetenschappelijk programmeur.
Meteen de volgende dag, of misschien zelfs nog dezelfde avond, heb ik een sollicitatiebrief geschreven. Kort daarna werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dat gesprek was ik nog ‘stoned’ van de medicijnen. Hoe het mogelijk is dat ik later toch werd uitgenodigd voor een tweede gesprek is me nog steeds een raadsel.