Mijn werkzame leven (5) – Radiosterrenwacht

Terug naar mijn werkzame leven

Soms moest ik diep graven, maar langzamerhand kwamen er steeds meer herinneringen naar boven over mijn jaren aan de rand van die prachtige Dwingeloose heide.  Over het werk dat ik er heb gedaan, over de vele andere activiteiten, over opmerkelijke collega’s en nog veel meer. Het verhaal zal de komende tijd ongetwijfeld nog uitgebreid worden, want er is vast nog veel meer opgeslagen in die grijze massa in mijn hoofd. 

De sollicitatie

Tijdens mijn ziekteperiode bij Samsom, ik was overspannen, bracht een buurman op een avond een advertentie die hij uit het (toen nog) Nieuwsblad van het Noorden had geknipt. Bij de Stichting Radiostraling van Zon en Melkweg (de Radiosterrenwacht) zocht men een Technisch-wetenschappelijk programmeur.

Meteen de volgende dag, of misschien zelfs nog dezelfde avond, heb ik een sollicitatiebrief geschreven. Kort daarna werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dat gesprek was ik nog ‘stoned’ van de medicijnen. Ik herinner me nog precies hoe ik daar zat: uitgeblust. 
Het gesprek was met Ton, die onder andere personeelszaken in zijn takenpakket had, en met een mogelijk toekomstige collega; geen idee meer wie dat was.
Ik moet erg ongeïnteresseerd zijn overgekomen. 
Ik herinner me Tons vragen aan het eind van het gesprek: ‘Hebt u nog vragen?’ 
‘Nee, het is allemaal wel duidelijk.’
‘Wilt u nog even rondgeleid worden door het gebouw en over het terrein?’
‘Nou nee, dat hoeft niet.’
Nu denk ik: Hallo Kasper, je wilde toch graag die baan? Waarom zo ongeïnteresseerd?
Ik reed naar huis met het idee: verloren middag. Dit zou niets worden.

Hoe het kan, weet ik niet, maar een paar weken later: een uitnodiging voor een tweede gesprek. Nu op een andere plaats: bij de Radiosterrenwacht in Westerbork met andere collega’s. Ik herinner me Ype, die daar programmeur was.
Ze moeten daar een compleet andere Kasper hebben gezien. Ik was inmiddels van de medicijnen af en was super geïnteresseerd, ik had een hele lijst met vragen bij me, wilde alles weten. En ik was gretig: ik wilde die baan.
Wat ook lukte: op 1 april 1977 trad ik in dienst bij de Radiosterrenwacht als Technisch-wetenschappelijk programmeur.

 

De Stichting Radiostraling van Zon en Melkweg (SRZM)

De Stichting, nu opgegaan in Astron, exploiteerde in die tijd twee telescopen: de 25 meter telescoop in Dwingeloo en de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT). De laatste bestond uit veertien telescopen met een spiegel van 25 meter. Tien telescopen hadden een vaste plaats, vier konden worden verplaatst over rails. De totale lengte was ca. 1500 meter.
De telescopen meten niet, zoals optische telescopen, zichtbaar licht, maar kijken naar een andere golflengte uit het spectrum: radiostraling.
Net zoals bij optische telescopen geldt: hoe groter, des te nauwkeuriger. Een spiegel van 25 meter is technisch gezien wel het maximaal haalbare, vandaar de ’truc’ die men heeft bedacht met de WSRT. Die veertien spiegels simuleren, gebruikmakend van de draaiing van de aarde en computerberekeningen, een telescoop met een spiegel van 1500 meter doorsnede.
Later zijn twee van de verrijdbare telescopen verplaatst naar een locatie 1200 meter verderop, zodat nu de totale ‘baseline’ 2,7 km is: een telescoop met een spiegel van 2700 meter doorsnede.
Wat ik hierboven beschrijf is de situatie van het moment dat ik vertrok. Nadien zijn er allerlei nieuwe technische ontwikkelingen geweest die het mogelijk maken nog nauwkeuriger in het heelal te kijken (VLBI, Lofar, Ska).
De 25 meter telescoop wordt niet meer gebruikt voor wetenschappelijk werk. Hij is inmiddels grondig gerenoveerd en heeft nu een educatieve bestemming.

 

Mijn eerste werkkamer

Mijn eerste werkkamer lag aan de voorkant van het gebouw, met uitzicht op het zandpad dat voor het terrein langs liep. De eerste middag, precies vijf uur: een grote stofwolk, het personeel vertrok  en masse. Wat een verschil met mijn vorige werkgever.
Zo waren er heel veel zaken waaraan ik erg moest wennen, de overgang van een commercieel bedrijf naar een wetenschappelijk instituut was dan ook wel erg groot.

 

Kamergenoot Dick

Dick

Op mijn eerste kamer heb ik niet lang alleen gezeten. Al vrij snel kwam er een medebewoner: Dick.  Dick was vijftien jaar ouder dan ik. Van oorsprong had hij een technische functie, maar nu hield hij zich vooral bezig met popularisering van de Sterrenkunde. Hij had, samen met anderen, een informatieboekje gemaakt voor belangstellenden. Het was eigenlijk een speciale uitgave van ons personeelsblad Telescopium. Dit boekje heette dan ook Telescopium Toerist.
Verder was Dick veel bezig met de informatiepanelen die in vitrines bij de telescoop waren geplaatst. Als je dat vergelijkt met de manier waarop Astron nu aan de weg timmert, was dat allemaal heel amateuristisch.
Met Dick samen heel veel lol gehad. We waren altijd bezig met woordspelingen, woord- en naamgrapjes etc. Vaak heel flauw, maar we konden er zelf smakelijk om lachen. We hebben daar zelfs een heel boek van aangelegd.
Omdat Dick actief was binnen het CDA en ik in die periode bij de PvdA, hebben we veel gediscussieerd.
En natuurlijk werkte hij mee aan de fabelopvoering bij mijn afscheid. Mijn kamergenoot kennende, was hij de initiatiefnemer van het gebeuren.
Helaas is Dick kort na mijn vertrek bij de Sterrenwacht plotseling overleden.

 

De computers

Ik bij de PDP 11/70

Toen ik in dienst trad, werd er nog gewerkt met een Dec PDP 11/70. De machine stond opgesteld in Het Zonnehuisje, een gebouwtje dat was gelegen tussen het hoofdgebouw en de 25 meter telescoop. Buiten de computerruimte waren hier de waarnemers gehuisvest.

Later werd naast het zonnehuisje een computergebouwtje geplaatst.
Toen de eerste fase van de nieuwbouw gereed was, werd daarin een computerruimte gerealiseerd waarin een Dec VAX 11/780 computer werd ondergebracht.
De computers werden hoofdzakelijk gebruikt voor de verwerking van de meetgegevens van de Westerbork Synthese Radio Telescoop (WSRT).
De taal waar we in programmeerden was Fortran. Een voor mij op dat moment nieuwe taal. 

 

Mijn werkzaamheden

Toen het om mijn werkzaamheden bij Nira, Samsom en Hogeschool Drenthe ging, kon ik zo een hele lijst maken. Voor de Radiosterrenwacht, moest ik daarover diep nadenken. Toch ben ik gedurende die periode best druk en productief geweest. Maar waarschijnlijk waren er zoveel andere zaken die ook leuk waren, dat de herinnering aan het werk waarvoor ik was aangenomen en werd betaald, een beetje naar de achtergrond is verdrongen.
Toch heb ik nog een (ongetwijfeld onvolledig) lijstje kunnen maken:

Mijn eerste klusje was een conversieprogramma om meetgegevens die in Westerbork op tape waren geschreven om te zetten naar een format dat op de PDP 11/70 kon worden ingelezen.
Het ging daarbij vooral om Floating Point getallen: héél grote of héél kleine gebroken getallen die in een beperkte ruimte (32 of 64 bits) moeten worden opgeslagen. In Westerbork werden die getallen weggeschreven in een door IBM ontwikkeld format, terwijl de PDP 11/70 in Dwingeloo ze wil inlezen in het eigen, door Dec ontwikkelde format. De programmatuur voor de omzetting mocht ik maken. Het werden programma’s geschreven in Fortran, maar voor het converteren van de Floating Point getallen had ik Assembler (een taal die dichter bij de machine staat) nodig. ‘Bitneuken’, noemden we dat.

Ook zijn we met een team bezig geweest met een zelfbeschrijvende opslagmethode. In mijn herinnering was het doel hiervan een flexibele wijze van uitwisseling van waarneemgegevens tussen sterrenkundige faculteiten over de hele wereld. Lang voordat XML werd bedacht, waren wij al met iets soortgelijks bezig. 

Een andere klus die ik me nog herinner is het deelnemen aan het project DWARF: Dwingeloo-Westerbork Astronomical Reduction Facility. In verband hiermee kreeg ik bij mijn afscheidsreceptie een fraaie dwerg.
Met het pakket Dwarf konden astronomen op een gebruiksvriendelijke manier hun waarneemgegevens verwerken. Heel leuk was dat ik later van een collega die een universiteit in Peking had bezocht, hoorde, dat daar met Dwarf werd gewerkt.

Mijn laatste klus was een catalogiseringssysteem van waarnemingen op La Palma. Ik heb het helemaal ontwikkeld in Dwingeloo. Dat is alles wat ik me er nog van kan herinneren. En natuurlijk dat er voor mij een weekje La Palma aan verbonden was om de zaak daar te installeren.

Naast mijn eigenlijke taak, het programmeerwerk was ik ook nog enkele jaren verantwoordelijk voor het onderhoud van het operatingsystem RSX11-M dat draaide op de PDP 11/70. Daarvoor ben ik nog op cursus geweest Bij Dec in Nieuwegein. 

 

De nieuwbouw

Mijn werkkamer in het nieuwe gebouw

Ergens begin jaren ’80 kwam de eerste fase van de nieuwbouw gereed. 
Naast werkkamers was er op de begane grond een prachtige computerruimte gerealiseerd en op de eerste verdieping een bibliotheek en een colloquiumzaal. 
Ook ik kreeg een kamer in het nieuwe gebouw. Ze hadden het vast goed met me voor want het was meteen de mooiste kamer: hij was gesitueerd op een hoek en had aan twee zijden ramen. Ik keek zo het bos in. Zat ik tijdens mijn werk wat voor mij uit te staren dan zag ik eekhoorntjes, spechten en nog veel meer moois. 

 

Sinterklaas

Voordat ik bij de sterrenwacht in dienst trad, was het gebruikelijk dat er rond 5 december een sinterklaasviering was in de kantine. Wat er precies gebeurd was, weet ik niet meer, volgens mij had het iets te maken met de personeelsvereniging en met financiën. Hoe dan ook, rond 5 december 1976 zou er wel een sinterklaasviering zijn, maar voor het eerst sinds jaren zonder Sinterklaas. Dacht men. Een stel medewerkers had echter de koppen bij elkaar gestoken, wat geld ingezameld en een Sinterklaas en Zwarte Piet laten schminken. En zelfs een echte schimmel geregeld. Op de middag van de viering vertrok vanuit Dwingeloo, Sinterklaas, gezeten op zijn schimmel en begeleid door Zwarte Piet. Bij de Sterrenwacht aangekomen, liep de goedheiligman op zijn schimmel langs de kantine, waar op dat moment het personeel aan de bisschopswijn was, keek naar binnen, schudde nee en vertrok weer, richting Dwingeloo. 

De jaren daarna zou Sinterklaas weer helemaal terugkomen bij de Sterrenwacht. Het werd meer een soort cabaret, waar opmerkelijke zaken van het voorbije jaar aan de orde kwamen. Voor de medewerkers best spannend: ‘Zal ik ook aan de beurt komen?’
Vanaf het begin van mijn dienstverband heb ik meegewerkt aan de viering. Eerst, bescheiden als ik toen nog was, achter de schermen: meedoen met de organisatie en teksten schrijven. En daar ging best veel tijd in zitten, ook werktijd. Dat had ik me bij mijn vorige werkgever toch niet kunnen voorstellen.
Later trad ik ook twee keer voor het voetlicht. Beide keren als Zwarte Piet: de eerste keer met Sjouke als collega-piet en Yde als Sinterklaas.
We hadden er een hele show van gemaakt. Sinterklaas lag in zijn witte ondergewaad in bed te slapen. Mantel en mijter aan de kapstok. Nadat wij pieten hem hadden wakker gemaakt door sinterklaasliedjes te spelen op onze blokfluit (wat nog knap lastig was met handschoenen aan), pakte Sint een ouderwetse po onder het bed vandaan en en ging achter een deur in de achterwand plassen. Tenminste zo zag het eruit door het ribbeltjesglas. Het plasgeluid stond op een bandje. Bekijk hier de foto’s.

Kasper Piet achter het stuur, Sint Yde ernaast

’s Avonds zijn we met ons drieën Dwingeloo ingegaan. Hier en daar wat kinderen van collega’s bezocht. Opdat hij zijn mijter op kon houden lag Sint achterover in mijn kleine Mazda. En bij elk bezoek (lees: bij elke Beerenburg) werd hij vrolijker. 

Een aantal jaren later was ik opnieuw Zwarte Piet. Als enige man in het team: medepieten waren Jeanet en Wia, Marie was Sinterklaas. Het was nog spannend of het allemaal door kon gaan, want Sinterklaas was hoogzwanger en op de dag van de voorstelling uitgeteld. Zij kreeg tijdens het gebeuren wel een wee, maar gelukkig was die van chocola. Onze aankomst was heel spectaculair: we werden gedropt uit een vliegtuig. Tenminste zo leek het. Het vliegtuiggeluid stond op het bandje en op hetzelfde moment verschenen wij op het gazon naast de kantine. Compleet met uitgevouwen parachute en helm. Sinterklaas hadden we zwanger en al, uit de boom moeten vissen. Bekijk hier de foto’s.

Elk jaar was het weer een uitdaging om met een stel creatievelingen weer wat nieuws te bedenken.

 

Cabaret

Een aantal keren heb ik meegewerkt aan de cabaretvoorstellingen die de personeelsvereniging jaarlijks organiseerde. Achter de schermen, dat wel. Ik deed mee met de brainstormsessies en schreef teksten. Ik herinner me nog de avonden bij Yde thuis. Tijdens de borrel kwamen de wildste ideeën: iemand opperde iets, de volgende fantaseerde daarop door, de derde maakte het nog doller. Heerlijk vond ik het om zo bezig te zijn. 

 

Fabels

Vooral het eerste jaar moest ik heel erg wennen aan de wetenschappelijke omgeving: iedereen die om precies vijf uur vertrekt, de lunchwandeling die vaak (veel) langer duurde dan het half uur dat er voor stond, de krant, die ’s ochtends eerst uitgebreid werd gelezen. In alles het tegenovergestelde van bij mijn vorige werkgever.
Ik heb in die tijd voor het personeelsblad Telescopium eens een fabel geschreven over iets wat mij opviel. Het verhaal werd kennelijk goed ontvangen, want vanaf dat moment kwam de redactie elke twee maanden langs: ‘Kunnen we van jou weer een fabel verwachten?’
Het decor was elke keer een bos, waar de dieren bezig waren met het onderzoeken van verre bomen. De verschillende dieren werden zo neergezet, dat er duidelijk overeenkomsten waren met medewerkers van ons instituut. Zo hadden we Wim, een superslimme man, werd later benoemd tot hoogleraar. In de fabels was hij, heel herkenbaar, de uil. 
Ik heb er in de loop der jaren vele geschreven. Helaas heb ik ze onlangs allemaal weggegooid tijdens een opruimactie.
Toen ik eind ’85 afscheid nam, heeft een aantal collega’s van de softwaregroep een heuse fabeltjeskrant opgevoerd, voor mijn gezin en mij. 

 

Ondernemingsraad

Vier jaar lang was ik lid en secretaris van de Ondernemingsraad. We hebben ons in die periode onder andere hard gemaakt voor een goed en duidelijk uitzendreglement voor collega’s die gedurende een of meer jaren uitgezonden werden naar La Palma (en later Hawai). 

 

Tijdens de lunch naar buiten

Ik zit in het midden

Het was natuurlijk een unieke werklocatie daar middenin het Dwingelderveld: omgeven door bos en aan de rand van de Dwingeloose heide. En ook nog eens autovrij, dus heerlijk stil. Een waarlijk paradijs.
Als het weer het enigszins toeliet gingen we in de middagpauze naar buiten. Vaak een lange wandeling door de bossen of langs de heide. Als het warm was dan zaten we aan de rand van de heide, in het gras achter de telescoop: toeristje kijken. Of op zonnige aprildagen kijken naar de adders, die in groten getale tegen de wal achter het terrein lagen te genieten van het zonnetje en daarbij af en toe een muisje verschalkten. En bij vorst waren er vennetjes in de buurt, waar je heerlijk kon schaatsen. 

 

Shag

Ik rookte in die tijd shag. Halfzware Van Nelle. Het was eigenlijk een periode van stoppen, weer beginnen, toch weer stoppen etc.
In het begin kon je in de kantine nog rokerij kopen, later niet meer.
Ik herinner me nog goed die keer dat ik ook weer eens was gestopt. Maar wat had ik een zin in een sigaret. Dus tijdens de middagpauze naar Lhee gefietst. Daar zat in die tijd nog zo’n ouderwets dorpskruidenierswinkeltje.
Wat nu? Roken bij de sterrenwacht kon ik niet maken: mijn collega’s dachten dat ik was gestopt. Ik moest ergens in het bos een bankje zoeken. Niet te dicht bij de sterrenwacht om niet het risico te lopen te worden betrapt door collega’s tijdens hun lunchwandeling.
Tot achter camping De Noordster gefietst. Daar een shagje gedraaid. Dat smaakte zeg. Na een kwartier nog maar een. Ik kon immers de rest van de dag niet meer roken.
Na die tweede sigaret kwam de spijt. Wat was ik toch een klootzak om weer te gaan roken. Ik deed wat ik moest doen: met een grote slinger gooide ik het pakje het bos in. 

De volgende dag had ik weer zo’n zin in het rokertje dat ik zo miste. Dus tijdens de middagpauze niet meegelopen met mijn maten, maar weer op de fiets naar De Noordster. Bij hét bankje mijn fiets neergezet en onder de bomen gekropen. Het pakje lag er nog. Hebbes!

 

Jan

Zoiets dus

‘Ik heb een probleempje, waar ik niet uitkom,’ zei collega Jan, een elektronicus. ‘Kun je straks na de koffie even met mij meelopen?’
Ik? Nou ja, misschien een softwareprobleempje. Daar kon ik meestal wel mee helpen.
Later, op zijn werkkamer: ‘Ga even zitten,’ waarna hij hardop denkend allerlei ingewikkelde schakelingen, formules en grafieken op het bord toverde. Ik begreep er echt helemaal niet van.
Opeens had hij kennelijk de oplossing van zijn probleem gevonden, want hij riep enthousiast: ‘Ja, dat is het!’
Keek daarna mij aan en zei: ‘Hartstikke bedankt.’

 

Bertus

Mijn set na 35 jaar

Een van de meest schilderachtige figuren bij de sterrenwacht was Bertus, een Hagenees. Hij was in mijn ogen toen (ik was dertiger) al aardig oud. Ik schat ergens in de vijftig. Wat zijn taak precies was? Geen idee. Ik weet wel dat hij veel contact had met het Rijks Inkoop Bureau.
Bertus was Jehova en vierde daarom geen verjaardagen. Bij de andere medewerkers was het gebruikelijk op hun verjaardag iets mee te nemen voor bij de koffie. Dat deed ik dus ook op mijn eerste verjaardag bij de Sterrenwacht. Toen we die ochtend in de rij stonden bij de koffie, kwam iedereen me feliciteren. Bertus kwam ook naar me toe. Hij sloeg me op de schouder en verontschuldigde zich: ‘Sorry Kasper, ik feliciteer je niet, maar dat is omdat ik Jehova’s getuige ben. Wij vieren geen verjaardagen. Maar dat betekent niet dat ik iets tegen je heb, hoor.
Ik: ‘Geeft niet Bertus, dan beschouw ik dit gewoon als een felicitatie. Bedankt daarvoor!’
Bertus: ‘Neeee …’
Bertus had regelmatig een handeltje. Zo herinner ik mij de dopsleutelset (52-delig) die hij een keer tijdens de middagpauze vanuit de kofferbak van zijn auto verkocht. Als een volleerde standwerker. Collega’s vroegen zich wel eens af of het allemaal wel zuivere koffie was. Hoe komt iemand aan dertig of veertig dopsleutelsets? Maar ik was er van overtuigd dat het 100% eerlijke handel was. Bertus leek me een goudeerlijke man. 
En het was kwaliteit: nu, na meer dan vijfendertig jaar heb en gebruik ik de set nog steeds. En geen spatje roest. Nou ja, bijna dan.

 

Colloquium

Regelmatig werd op vrijdagmiddag, als afsluiting van de week, een colloquium gegeven. Meestal door een astronoom. Heel vaak was het door mij, als leek op sterrenkundig gebied, nauwelijks te volgen, maar ik ging meestal wel, onder het motto: je steekt er altijd iets van op.
Maar stel je voor: een vrij warme ruimte, zoemende projector, licht uit: ideale omstandigheden om spontaan in slaap te vallen. Wat dan ook veelvuldig gebeurde. Als dan aan het eind van het verhaal de inleider het licht aan deed en vroeg: ‘Zijn er nog vragen?’ dan schrokken de slapers wakker. Degene die het diepst had geslapen wist dan ook nog zomaar een heel slimme vraag te stellen.
We hadden eens een colloquium van een medewerker van het KNMI. De man wist het zo leuk te brengen dat iedereen geboeid zat te luisteren.
Bij het verlaten van de zaal zei Bertus: ‘Ik heb wel eens een beter colloquium bijgewoond. Dit was zo boeiend, ik heb geen oog dichtgedaan.

 

Fietsen

Het eerste jaar van mijn Sterrenwachttijd woonden we nog in Emmen en reed ik dagelijks met de auto op en neer naar Dwingeloo.
Na onze verhuizing naar Hoogeveen ging ik op de fiets. ’s Ochtends vijftien kilometer heen, aan het eind van de middag vijftien kilometer terug. Elke week honderdvijftig fietskilometers.
Mijn fietsmaatje in die periode was Wim, een jaar of twintig ouder dan ik. Wat voor weer het ook was, we fietsten. Behalve als er sneeuw was gevallen: de verharde wegen waren dan wel te berijden, maar het laatste stuk over het zandpad niet. We pakten dan de auto.
Verder alle weertypes meegemaakt tijdens het fietsen, gewoon Hollands weer, bloedheet, strenge vorst, zware storm, onweer, ijzel, regen, hoosbuien.
Ik had in die tijd een fantastische conditie: ik pakte op zondagochtend mijn racefiets en maakte zonder enig probleem een tochtje van meer dan honderd kilometer. 

 

Sneeuwstorm 1979

Toen we op woensdag 14 februari 1979 opstonden, zagen we dat het sneeuwde, hard sneeuwde, en heel hard waaide. Ik besloot niet over de grote weg naar Pesse te rijden, maar binnendoor, door het Spaarbankbos te gaan. Toen ik bovenop het viaduct ‘De Koppeling’ even stopte, wist ik niet wat ik zag. Waar anders de A28 was, lag nu een dik pak sneeuw en metershoge sneeuwduinen. De auto’s die nog reden, bewogen stapvoets, andere auto’s stonden aan de kant, half ingesneeuwd, de lichten nog aan.
Ik had genoeg gezien. Bij de eerstvolgende kruising keerde ik en reed terug naar huis. Van daaruit de Sterrenwacht gebeld, maar er werd nog niet opgenomen.
Later, op Radio Drenthe (of was het nog Radio Noord?), die de hele dag uitzending had, hoorde ik hoe erg het was, vooral verder naar het noorden.
De eerstvolgende dagen ben ik thuisgebleven: Dwingeloo was niet meer te bereiken. Op dat moment was ik blij dat ik die woensdagochtend teruggegaan ben. Toen ik later de verhalen hoorde van collega’s die Dwingeloo nog wel konden bereiken, maar later niet meer terug konden had ik toch wel spijt. Het had mij ook wel leuk gelegen om te helpen, ingesneeuwde boerderijen in de omgeving te bevrijden. 

Ook de Sterrenwacht in Westerbork had zwaar te leiden gehad onder de sneeuwstormen. Na een week lag er nog zoveel sneeuw op en om de rails van de verrijdbare telescopen dat geplande waarneemprogramma’s niet door dreigden te gaan. We zijn toen met een hele groep collega’s uit Dwingeloo en uit Westerbork een dag aan het sneeuwruimen geweest. Om nooit meer te vergeten!

 

De hond van Henk, de concierge

Mijn eerste kamer bevond zich in de vleugel die grensde aan het huis van de concierge. Hij had een hond: een al wat oudere Rotweiler. Volgens mij heette hij Estwan. Hij was een goedaardige lobbes, die heel vaak in de gang voor mijn kamer lag.
Ton, de man die Algemene Zaken behartigde, had kennelijk een hekel aan honden, want hij mopperde regelmatig tegen de concierge als hij de hond daar weer had zien liggen.
Als ik, of een andere collega langs liep, begon hij te kwispelen, maakte aanstalten om te gaan staan, maar bedacht zich en bleef lekker liggen.
Maar kwam Ton langs, dan draaide de hond zijn kop weg en deed zijn ogen dicht.

 

Naar La Palma

We werkten in die tijd mee aan de bouw en exploitatie van een optische telescoop op La Palma (Canarische eilanden). Het was een gezamenlijk project van de Engelse en Nederlandse sterrenkundige wereld. Engeland nam deel voor 80%, Nederland voor 20%. Ons instituut moest ook menskracht leveren. Een aantal collega’s heeft een jaar of langer op La Palma gewerkt en gewoond.
Het project, dat ik in mijn eentje heb gedaan behelsde een catalogiseringssysteem van waarnemingen op La Palma. Ik heb het helemaal ontwikkeld in Dwingeloo. Dat is alles wat ik me er nog van kan herinneren. Vervolgens moest ik een weekje naar La Palma om de zaak daar te installeren. Samen met Peter, een collega die zich permanent op La Palma had gevestigd.
Het was toen niet mogelijk om rechtstreeks naar La Palma te vliegen. Ik vloog eerst naar Tenerife, moest daar overnachten, om de volgende ochtend het sprongetje naar La Palma te maken.
Hier was kennelijk wat fout gegaan met het boeken van de vluchten: ik kwam aan op Luchthaven Reina Sofia in het zuiden. Daar zou de volgende ochtend het vliegtuig naar La Palma vertrekken. Dat bleek dus niet het geval. Daarvoor moest ik naar de andere luchthaven Los Rodeos, die in het noorden ligt. Met de bus, die natuurlijk niet meteen vertrok. Waardoor ik mijn aansluiting miste en pas laat in de middag op La Palma arriveerde. Een verloren dag, terwijl we onze tijd wel hard nodig hadden.
Tijdens de werkzaamheden bleven we de meeste nachten bovenop de berg. Daar was een zeer luxe hotelfaciliteit speciaal voor de medewerkers. We werkten dan tot heel laat door in het telescoopgebouw en daalden tegen middernacht de paar honderd meter af naar het hotel. Als je ’s avonds naar buiten stapte, en omhoog keek, wist je niet wat je zag: vanwege 0% lichtvervuiling een sterrenhemel zoals ik die nog nooit eerder had gezien. Indrukwekkend mooi.
De eerste ochtend omhoog zal ik ook nooit vergeten. Ik deed het bijna in mijn broek van angst. Beneden in Santa Cruz stonden auto’s van de sterrenwacht klaar om het personeel naar boven te brengen: van zeeniveau naar 2500 meter. De chauffeurs waren jonge Spaanse knullen. Anderhalf uur stond ervoor, maar volgens mij probeerden ze elke keer het record te verbreken. Ze scheurden langs de berghellingen. En omdat het geen openbare wegen waren, ontbraken vangrails. Doodeng.
De enkele avond dat ik beneden was, heb ik nog een bezoek gebracht aan collega Paul, die uitgezonden was en een riant onderkomen had betrokken op het eiland. Het laatste weekend heeft Peter mij, samen met zijn Spaanse vriendin Hija, het eiland laten zien. Bekijk hier de foto’s.

Terug naar mijn werkzame leven