Ik was veertien. Moederdag was in aantocht. Daar deed ik toen nog aan. Waarschijnlijk voor de laatste keer.
Ik had mijn moeder al een paar keer horen zeggen dat zij wel eens een percolatorkan wilde om koffie te zetten. Geen idee wat dat was, maar de zaterdag voor Moederdag nam ik het laatste beetje geld uit mijn spaarpot, pakte mijn fiets en ging op pad.
In die tijd was er nog geen Blokker en Marskramer, maar Van Dijk in de Hoofdstraat was een winkel waar ze naast ijzerwaren ook huishoudelijke artikelen verkochten.
Bij het binnenkomen van de winkel schrok ik me een hoedje. Daar achter de toonbank was Klarie bezig met een klant. Klarie, was van mijn leeftijd, vriendin van een meisje uit de buurt. Zodra ik haar bij ons in de straat zag, was ik buiten. Ik wil niet zeggen dat ik verliefd op haar was, maar ik vond haar wel heel leuk. Een lief gezichtje, mooi donker haar tot op de schouders. Nooit geweten dat zij hier werkte.
Ik begon te blozen en hoopte vurig dat ik niet door haar geholpen zou worden.
Terwijl ik alvast wat begon rond te kijken bij de stelling met koffiekannen, voelde ik dat mijn rode kleur wegtrok. Gelukkig.
Opeens hoorde ik achter mij: ‘Hoi Kasper, kan ik je helpen?’
‘Hoi,’ stamelde ik, terwijl ik alle bloed weer naar mijn hoofd voelde stromen. ‘Ja, ik zoek een percolator.’ Ik wilde wel door de grond zakken. De knul die op straat altijd zo’n praatjes had, stond nu verlegen blozend tegenover haar.
In een andere situatie zou haar glimlach mijn hart op hol gebracht hebben, maar nu voelde het als uitlachen. Wat het waarschijnlijk ook was.
De kannen die ze me liet zien waren mooi, maar prijzig. Ver boven mijn budget. Uiteindelijk was er maar eentje die ik van mijn schamele centen kon kopen. Zag er enigszins gammel uit. ‘Doe deze maar,’ stamelde ik.
‘Zal ik hem mooi voor je inpakken? Het is vast voor Moederdag, hè?’ Alweer die glimlach. Opnieuw een rood hoofd. Ik voelde me steil opgelaten.
Toen kwam het moeilijkste: het betalen. Dat zit zo: van mijn vader moest ik korting vragen als ik daar wat kocht. Het bedrijf waar mijn vader werkte was namelijk een grote klant en we kregen daarom altijd vijftien procent korting. Ik had er hoe dan ook al een hekel aan, maar in deze situatie helemaal. Geen korting dus.
Op de ochtend van Moederdag overhandigde ik mijn moeder het cadeau.
Ze leek er blij mee en wilde hem meteen uitproberen. Wat geen succes bleek. Er mankeerde van alles aan het apparaat. De stemming sloeg meteen om.
‘Waar heb je dat ding gekocht?’ vroeg vader kortaf.
‘Bij Van Dijk.’
‘Wie heeft je geholpen?’
‘Een winkelmeisje.’ Meteen weer een hoofd als een boei.
‘Heb je wel korting gevraagd?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Vergeten.’
‘Vergeten! Hoe vaak heb ik je nu al gezegd dat je om die korting moet vragen. Je gaat er morgen meteen mee terug en vraagt ook de korting.’
De volgende dag ben ik er niet mee teruggegaan. En de dagen daarna ook niet. Later is er nooit meer over gesproken.
De kan heeft nog jaren achterin een keukenkastje gestaan. Elke keer als ik hem zag, zou ik er het liefst een keiharde trap tegenaan geven.