Terug naar mijn werkzame leven
Tijdens mijn Samsom-tijd heb ik samen met een aantal collega’s een softwarepakket voor bedrijfsadministraties ontwikkeld: RAP, Realtime Administratie Pakket. Het bleek een schot in de roos: bij een groot aantal bedrijven en instellingen hebben we het pakket geïnstalleerd.
Op een softwarebeurs in Parijs, raakte onze commerciële man in gesprek met een medewerker van een softwarehouse in Wenen. Hij vertelde over het succes dat wij met RAP hadden. Van het een kwam het ander, met als resultaat dat genoemd bedrijf ons pakket wilde kopen om het vervolgens geschikt te maken voor de Oostenrijkse markt. Eén van de ontwikkelaars zou hen bij dat proces gedurende een week ondersteunen. Iemand van ons dus.
Die ‘iemand’ bleek ondergetekende, zodat ik op een zondag in januari 1977 achter in de middag gewapend met onder andere een koffer waarin een schijf met alle sources, op het vliegtuig naar Wenen stapte.
Op de luchthaven aldaar zou ik worden afgehaald door Herr Schröder (‘Ein langer Mann mit einem Bart’), samen met zijn vrouw.
Ik zag ze meteen staan toen ik de aankomsthal binnen liep.
Hij in een driedelig donker kostuum. In zijn rechterhand een stuk karton, waarop met een dikke viltstift in keurige letters was geschreven: ‘Herr Kombrink – Samsom’. Over zijn linkerarm hing zijn netjes opgevouwen jas.
Zij, een kleine gedrongen vrouw, haar in een knoet, donker mantelpak, waaronder een zwarte panty. Niet glanzend sexy, maar zo een waar het wit van de benen doorheen schijnt. En degelijke platte schoenen. Zo te zien, was ze de zaterdag ervoor naar de Damenfriseur geweest. Dat alles ter ere van het bezoek van Herr Kombrink aus Holland.
‘Gehen wir jetzt etwas essen.’
Essen? Ik had op Schiphol al gegeten, zat nog helemaal vol.
Dat viel het stel vies tegen. Ze dachten natuurlijk op kosten van de zaak uit eten te gaan en nu gooide der blöde Holländer roet in het eten.
Zo snel gaven ze het echter niet op: ‘Auch nicht ein bisschen?’ probeerde Frau Schröder voorzichtig. ‘Vielleicht nur eine Suppe? Oder eine leichte Vorspeise?’
Toen ik zei dat ik écht geen trek had, moe was en graag naar mijn hotel wilde, kwam mijn gastheer met een compromis: ‘Dann bringen wir Sie zu Ihrem Hotel und essen dort etwas im Restaurant. Wenn Sie nichts essen möchten, trinken Sie inzwischen ein Glas Wein oder ein Bier.’
Dat ik deze strijd niet ging winnen, werd me wel duidelijk. Wat een drammers. En met deze man moest ik de hele week doorbrengen. Het zou een lange week worden.
De Schröders waren echt een avondje uit eten, zo bleek: voorgerecht, soep, een hoofdgerecht en als afsluiting nog een toetje.
Ik had, om ze toch het gevoel te geven dat we sámen uit eten waren, een licht voorgerecht en een kop soep besteld. En een groot glas bier. Dat me uitstekend smaakte. Zodat ik een aantal keren ‘noch ein Glas Bier’ bestelde.
Toen ze later die avond afscheid van me namen, vroeg Frau Schröder: ‘Trinkt man viel Bier in Holland?’
De volgende ochtend stond mijn gastheer me al tegen achten op te wachten in de lobby van het hotel. Snowboots aan zijn voeten. Ik had erop gerekend dat we met een taxi naar zijn bedrijf zouden gaan, maar het was niet ver, dus we gingen lopen.
Of ik geen andere schoenen aan moest trekken? Ik droeg lage Clarks. Niet dus, want die had ik niet bij me. Had er niet op gerekend dat het daar wel eens flink wil sneeuwen. Wat de afgelopen nacht dus inderdaad het geval was geweest.
Hoofdschuddend liep Herr Schröder voor mij uit door de draaideur naar buiten. En ik kon hem geen ongelijk geven, zo bleek even later.
‘Dieser Schreibtisch ist in der nächsten Woche Ihr Arbeitsplatz.’
Ik trok mijn jas uit en wilde die over mijn stoel hangen.
‘Nein, nein, kommen Sie bitte mit.’
Hij trok me mee naar een inbouwkast, opende de deur en hing mijn jas en die van hemzelf aan een knaapje. ‘So macht man das hier.’
Vervolgens kwam het voorstelrondje met de andere werknemers. Hij begroette elke collega eerst zelf met een handdruk: ‘Guten Morgen Herr Kollege, dies ist Herr Kombrink aus Holland.’
De volgende ochtend zou blijken dat dit handenschudden een dagelijks ritueel was.
In de loop van die eerste ochtend kwamen we op een punt waar mijn Oostenrijkse collega ruggespraak moest houden met zijn leidinggevende: ‘Guten Morgen, Frau Müller, ich möchte gerne Herrn Schneider sprechen.’ … ‘Guten Morgen, Herr Diplom Kaufmann Schneider, Ihr Mitarbeiter Schröder hier. Ich habe eine Frage an Sie.’ … ‘Ja, natürlich Herr Diplom Kaufmann Schneider. Auf Wiederhören Herr Diplom Kaufmann Schneider.’
Ik wist niet wat ik hoorde.
Toen ik op mijn beurt ook even iets moest overleggen, belde ik met Emmen: ‘Hoi, Leneke, Kasper hier. Is Cees in de buurt?’ … ‘Hoi Cees, met Kasper, ik heb een vraagje.’ … ‘Hahaha, zal ik doen, tot ziens, Cees!’
Nu was het Schröders beurt om verbaasd te zijn. ‘Nennt man einander in Holland beim Vornamen?’
Na een ochtend ingespannen arbeiten, stelde Herr Schröder voor eerst maar eens een hapje te gaan eten.
Ik vond dat een goed idee: mijn maag begon aardig te knorren. Ik stond op en liep naar de garderobekast om mijn jas te pakken.
‘Nein, nein, nein!’ Herr Schröder rende voor me uit en nam mijn jas van het haakje. Toen ik hem aan wilde pakken, maakte hij een gebaar van ‘laat mij maar’ en hielp me in mijn jas.
‘Mögen Sie Italienisch?’ vroeg mijn gastheer, toen we in de lift stonden.
Om eerlijk te zijn, vond ik dat meer iets voor ’s avonds dan tijdens lunchtijd, maar vooruit dan maar. Bij ‘een Italiaan’ denk ik aan een intiem restaurantje waar ruw stucwerk tegen muren is gekwakt, waar muren zijn beschilderd, houten stoelen rond houten tafeltjes en zachte Italiaanse muziek.
Maar toen we kort daarna bij het restaurant aankwamen, had ik meer het gevoel een cafetaria binnen te stappen: kunststof stoelen, dito tafels en ook verder alles strak afgewerkt.
Toen de serveerster kwam aanlopen met de kaarten, wuifde ‘mein Gastgeber’ die weg: ‘Zweimal Knödel.’
Ik stond perplex. Zonder overleg voor de ander bestellen, dat had ik nog nooit meegemaakt. Maar ja, hij was de gastheer. Overigens vond ik het bestelde niet erg Italiaans klinken.
Een kwartier later zat Herr Schröder tegenover mij te smullen. Ik daarentegen at met lange tanden: ik hield in die tijd helemaal niet van spek. En die taaie stukjes kreeg ik al helemaal niet weg.
‘Schmeckt es Ihnen, Herr Kombrink? Köstlich, nicht?’
Zijn grijns boven dat brilletje begon me steeds meer te irriteren. Zeker nu ik kokhalzend tegenover hem zat.
Toen hij de volgende dag voorstelde: ‘Nochmal Italienisch?’ was ik toen gelukkig op deze vraag voorbereid en antwoordde dat ik vandaag liever ergens een broodje ging eten.
Vanuit Herr Schröders bedrijf naar mijn hotel, was slechts een paar honderd meter lopen: straat uit, aan het eind links en je was er. Toch vond mijn gastheer het kennelijk nodig, mij dagelijks, na onze werkzaamheden, te begeleiden bij deze wandeling.
‘Haben Sie heute Abend schon etwas vor? Falls nicht dann könnten wir zusammen etwas unternehmen. Sie, meine Frau und ich.’
Daar had ik dus helemaal geen zin in. Dagelijks negen uur samen met deze man vond ik lang genoeg. Ik zei dat ik al plannen had, wat ook nog waar was: ik had op een aanplakbiljet in de hotellobby gelezen dat die avond mijn favoriete opera Rigoletto van Verdi in de Wiener Volksoper werd opgevoerd.
‘Also, dann bis morgen. Ich wünsche Ihnen einen angenehmen Abend.’ En alweer gaf hij mij een hand.
Pffft, eindelijk op mezelf, eindelijk rust.
Nadat ik me had opgefrist en in het restaurant van het hotel had gegeten, liep ik naar het operagebouw, dat niet ver van mijn hotel stond. Net toen ik me aansloot achter een van de rijen bij de kassa’s hoorde ik schuin achter me: ‘Herr Kombrink, wir haben schon die Karten gekauft. Auch eine für Sie.’
Wat was ik blij dat het eindelijk vrijdag was en onze klus erop zat. Het was nog wel even schrikken toen er een moment sprake van was dat er, in verband met hevige sneeuwval, niet gevlogen kon worden vanaf Flughafen Wien. Ik was echter beslist geen nacht langer gebleven; dan maar met de trein terug. Gelukkig bleek dat uiteindelijk niet nodig.