Vera

Terug naar verhalen

Zonder enige emotie kijk ik naar de blankhouten kist op het kleine podium.
Vier jaar geleden zat ik hier ook. Misschien wel op dezelfde stoel. Wat een verschil met nu. Helemaal overstuur was ik toen. Hij was zomaar weg. Zonder afscheid te nemen. De andere auto was door rood gereden.

Ik had een paar jaar nodig om het verlies te verwerken. Moeder is er nooit bovenop gekomen. Ze leidde een teruggetrokken leven, had weinig belangstelling voor haar kinderen en kleinkinderen, en kwam nauwelijks buiten de deur.

Dinsdagochtend werd ik, op weg naar mijn werk, gebeld door Floor: de werkster had moeder zojuist dood aangetroffen in bed. Geen traan heb ik gelaten. Diep in mijn hart schaam ik me tegenover Floor en Paul. Ik hoor hun gesnik. Zíj hebben wel verdriet.

Terwijl de ruimte zich vult met het Ave Maria dat van verre lijkt te komen, kijk ik om me heen. Vier jaar geleden was de aula afgeladen. Er moesten zelfs mensen staan. Nu zijn alleen de voorste drie rijen bezet.

Als Paul een in memoriam uitspreekt moet ik me beheersen. ‘Zij was voor ons drieën een lieve moeder. En voor onze, helaas veel te vroeg overleden vader een fantastische echtgenote.’

Ik weet wel beter. Een lieve moeder? Voor Floor en Paul misschien, maar niet voor mij. En een fantastische echtgenote? Vader schikte zich in alles, maar hun huwelijk was niet gebaseerd op liefde. Waarop wel? Ik worstel al jaren met die vraag.

Na Pauls toespraak klinkt Tears in Heaven. In de hemel misschien, denk ik wrang, maar niet bij mij. Ík heb genoeg verdriet gehad, genoeg tranen gehuild. Als klein meisje, met een moeder die mij geen liefde gaf. Of niet kon geven?

Met Floor en Paula knuffelde ze wat af. Maar ik, haar jongste, werd zelden aangehaald.

Met vader had ik een goede band. Híj maakte geen verschil. Soms leek het er zelfs op dat hij gekker was op mij dan op de andere twee. Probeerde hij misschien te compenseren wat ik bij moeder miste?

Als Floor met haar beide kinderen naar het spreekgestoelte loopt om een gedicht voor te dragen, zie ik dat Nynke, die links van me zit, een zakdoek tevoorschijn haalt. Ook zij krijgt het te kwaad.

Nynke, ik noem haar allang niet meer tante, is de jongste zus van moeder. Met haar heb ik een heel sterke band. Dat komt vast door het leeftijdsverschil: Nynke is maar zestien jaar ouder. Mijn lievelingstante noemde ik haar. Heeft dat moeder wellicht dwarsgezeten?

De uitvaartverzorger spreekt een slotwoord: ‘Namens de familie wil ik u allen hartelijk danken voor uw aanwezigheid bij de crematieplechtigheid. In de ruimte hiernaast is er gelegenheid wat te drinken. Bij het verlaten van de koffiekamer kunt u de familie condoleren.’

Nadat de gasten zijn vertrokken, fluistert Nynke in mijn oor: ‘Vera, loop even met me mee.’ Als we ons hebben verwijderd van de rest van de familie zegt ze: ‘Ik wil met je praten.’

‘Met mij praten? Waarover? Wanneer?’

‘Zo snel mogelijk. 34 jaar heb ik me stilgehouden. Móest ik me stilhouden. Dat heb ik beloofd.’

‘En nu mag je praten? Omdat moeder er niet meer is?’

Nynke knikt. ‘Kom mee naar mijn huis. Rijd maar achter me aan.’

‘Al die jaren heb ik op dit moment gewacht, Vera,’ zegt Nynke. ‘Honderden, nee duizenden keren heb ik gerepeteerd hoe ik het je zou vertellen. En nu het eindelijk zover is, weet ik niet hoe ik moet beginnen.’

Ze is in tranen.

‘Vijftien was ik, maar ik zag eruit als achttien. Kleedde me er ook naar. Tot grote ergernis van mijn moeder, oma de Jongh: “Je lijkt wel een hoer.”

Ik was heimelijk verliefd op Douwe. Al vanaf het moment dat hij voor de eerste keer bij ons thuis kwam. Veertien jaar ouder dan ik. En nog getrouwd ook. Aafke en hij hadden net hun tweede kind gekregen.

Ik zat inmiddels op hockey. Naar uitwedstrijden reden de ouders bij toerbeurt. Omdat opa geen rijbewijs had, bood Douwe aan om te rijden. Wat was ik trots. Als mijn teamgenoten aan de beurt waren, zat er zo’n saaie oude vader achter het stuur. En bij mij … Alle meiden waren jaloers.

Op een zaterdag, ik was net zestien, moest Douwe weer eens rijden. Toen we bij het sportpark kwamen om de andere meiden op te pikken, bleek dat de wedstrijd was afgelast vanwege de regen.

“Wat doen we?” vroeg Douwe.
“Hoezo, wat doen we?”
“Breng ik je meteen naar huis of gaan we een eindje rijden en ergens wat drinken?” Hoewel ik me best schuldig voelde tegenover Aafke, wilde ik niets liever. Ik was nog

steeds hevig verliefd op die man. Onderweg hebben we in een leuke tent koffie gedronken. Met appeltaart.

Ik voelde me in de zevende hemel. Toen de serveerster vroeg of we nog wat wilden drinken, bestelde Douwe een rode wijn. Dat wilde ik ook. Al had ik daarvoor nog nooit alcohol gedronken.

Toen we later over het parkeerterrein naar Douwes auto liepen, regende het niet meer. Om niet te vroeg thuis te komen, stelde Douwe voor een stukje door het bos te lopen. Onderweg bleven we staan en keken elkaar aan. Op dat moment wist ik het zeker, dit was de man die ik wilde. Aafke of geen Aafke. Voor het eerst van mijn leven werd ik gezoend. Hartstochtelijk gezoend. Ik wilde meer. Veel meer.

Douwe keek op zijn horloge, knipoogde en zei: “We moeten gaan. De wedstrijd is inmiddels afgelopen en jij hebt je gedouched.”

Die nacht heb ik geen oog dichtgedaan. Ik was stapelgek op Douwe maar besefte ook wat ik Aafke hiermee aandeed. En niet te vergeten hun twee kinderen.

Een paar weken later was Aafke jarig. Sinds de bewuste middag had ik Douwe niet meer gezien. Voelde me heel onzeker. Hoe zou hij reageren? Hij had zich achteraf vast slap gelachen om mij, dom schaap. Beneveld door de rode wijn had ik hem gezoend. Het initiatief was van mij uitgegaan, dat wist ik zeker.

Meteen nadat ik had aangebeld, werd de deur geopend. Door hem. Hij pakte me vast en zoende me. Een lange, innige tongzoen. Totdat Aafke riep: “Waar blijf je?” Ik was gerust, de liefde kwam van twee kanten.

De week daarop zou ik een avond op hun kinderen passen. Aafke zat al in de auto toen Douwe weer binnenkwam, hij was iets vergeten. “Zal ik zaterdag weer rijden?” vroeg hij met een knipoog.

Ik zei dat het nog niet onze beurt was. Maar daarom kon hij toch wel rijden. “Ja, maar ik moet wel hockeyen.” “Dan ben je toch geblesseerd.”

Ik knipoogde terug. “Om half twee vertrekken we vanaf het sportpark. Dus als je mij om kwart over één van huis afhaalt.”

Nog dezelfde avond belde ik mijn trainster dat ik zaterdag niet mee kon doen: last van een oude blessure.

Die zaterdagmiddag reden we naar dezelfde tent als de vorige keer. De koffie met appeltaart sloegen we over. Na het derde glas ging Douwe afrekenen. Ik liep nog even naar het toilet. Daar stond ik oog in oog met de condoomautomaat. Zou ik? Toch maar niet?

“Gaan we net als vorige keer wandelen of rijden we naar een rustig plekje?” Ik zei dat ik niets liever deed dan het laatste.

En toen is het gebeurd. Mijn eerste keer. Hij deed het heel lief. Hij zou voorzichtig zijn. Op tijd terugtrekken. Wat hij ook deed. Zijn zaad belandde op mijn buik en niet in me. Dacht ik toen nog, naïef schaap dat ik was.

Vijf weken later bleek ik zwanger. Familieberaad, mijn ouders, Douwe en Aafke, en ik. Iedereen was er kapot van. Hoe wij zo dom hadden kunnen zijn.

Aafkes eerste reactie was dat ze wilde scheiden. Met de man die een meisje van zestien, zelf nog een kind, zwanger had gemaakt, wilde ze niet verder. Mijn ouders hebben haar van dat idee afgebracht. Natuurlijk, Douwe had een grote fout gemaakt. Een onvergeeflijke fout. Maar moesten hun kinderen daarvan de dupe worden?

Ik moest het laten weghalen, vonden de anderen. Om mijn familie die schande te besparen.

Ik weigerde. Abortus, dat nooit!

Uiteindelijk hebben mijn ouders voor mij besloten. En daarvan heb ik tot op de dag van vandaag spijt gehad. Ik werd naar een oom en tante gestuurd, die in Frankrijk wonen. Daar zou ik mijn zwangerschap uitzitten. Na de bevalling mocht ik terugkomen. Ik moest mijn kind afstaan. Het zou daarna worden opgenomen in het gezin van Douwe en Aafke.

Negen maanden later werd mijn dochter geboren. Ik noemde haar Vera.’

Terug naar verhalen