Verdwaald

Terug naar  levensverhaal overig

Het is juni 1956. De lucht is bewolkt. We zijn vandaag op schoolreisje naar Emmen. Vanochtend om 9 uur vertrokken we vanuit Meppel met een bus van de Dabo. De kinderen uit derde klas van de Vledderschool, onze eigen meester Edel en juffrouw Götz. In mijn badtas nu eens geen handdoek en zwembroek. Vandaag is de tas gevuld met boterhammen, een fles ranja, fruit en snoep.

‘Denk erom, niet alles zelf opeten hoor, de andere kinderen er ook van trakteren.’ 

Kennelijk hadden mijn klasgenoten dezelfde instructies gekregen, want tijdens de heenreis ging er menige puntzak rond. 

Ik was al een beetje misselijk voordat we in Emmen arriveerden. 

Vanochtend zijn we in de dierentuin geweest. We mochten vrij rondlopen. Niet alleen, maar samen met één of meer klasgenoten. Het mooiste vond ik de apen. Die deden zo grappig toen we ze pinda’s toegooiden. De nijlpaarden vond ik een beetje eng. Vooral als ze hun bek helemaal opensperden. Ze hadden hun tanden vandaag nog niet gepoetst. 

Toen we de dierentuin uitkwamen stond de bus alweer op ons te wachten. Nu gingen we naar Haantje Bak in de Emmer Dennen. Naar het bos dus. Dat was maar een klein stukje rijden. Dat vond ik wel jammer, want ik vond het wel leuk in de bus. 

In het bos gingen we eerst eten. En drinken. Mijn eigen fles ranja was al leeg. Maar dat was niet erg, want meester en juf hebben vanochtend twee grote melkbussen vol ranja achter in de bus gezet. In die melkbussen hadden ze onderaan een kraantje gemaakt. We mochten allemaal met onze beker langskomen. 

Naast de bus gingen we in het gras zitten. Het was helemaal niet koud. Daarna gingen we een spelletje doen. Vossen en jagers. Ik zat bij de vossen. De vossen moesten zich verstoppen in het bos en de jagers moesten de vossen opzoeken en ze gevangen nemen. 

Ik was zo slim om me niet samen met andere vossen te verstoppen. Er waren altijd wel een stel van die giebelmeiden die zich niet stil konden houden. En dan werd je zo ontdekt. Nee, ik ging in mijn eentje. Mij zouden ze niet vinden. In de verte hoorde ik steeds gegil en geschreeuw als er weer een groepje vossen gevangen genomen werd. Hahaha … ik was de enige echt slimme vos. Dacht ik. Het is nu al een tijdje stil. Alle vossen, behalve één, zijn gevangen. 

Opeens hoor ik de kinderen roepen: ‘Kasper!!! Kasper!!!’. 

Ik denk dat het spelletje uit is. Ik heb gewonnen. 

Nu hoor ik ook meester en juf roepen: ‘Kasper!!! Kasper!!!’. Ze zoeken me. 

Ik moet maar weer terug gaan. Ik draai me om en loop een stukje terug. Ik kom bij een kruising. Kwam ik hier van links of van rechts. Of ben ik deze kruising gewoon overgestoken. Naar links maar. In de verte hoor ik nu alleen nog meester en juf roepen. Waar komt het geluid vandaan? Loop ik wel goed. Het geluid klinkt verder weg dan zoëven. Het begint zachtjes te regenen. Het pad waarop ik loop wordt nu wel heel smal. De natte takken zwiepen langs mijn gezicht. 

Heel in de verte hoor ik: ‘Kasper!!!’. Komt het geluid van rechts of van achter mij? Rechts zie ik een kronkelpad. Daar maar in. Het gaat harder regenen. Het geroep in de verte hoor ik nog nauwelijks. En niet alleen door de regen. Ik ben verdwaald. Welke kant moet ik op? Ik raak in paniek. Ik begin te hollen. Links? Rechts? Rechtdoor? Of toch maar terug. Ik weet het niet meer. Ik hoor niemand meer roepen. Wel hoor ik in de verte auto’s. Het pad dat ik volg buigt af naar links. Als ik de bocht door ben zie ik aan het eind auto’s voorbijrijden. Ik begin nog harder te rennen. Ik kom op een weg met een fietspad daarnaast. Nu komt alles goed. Mijn vader is dagelijks voor z’n werk met de auto op pad. Het moet al gek zijn als hij hier niet langskomt. Er komen verschillende auto’s voorbij. Maar geen lichtblauwe Austin A50 met het kenteken PP-00-88. Ik begin opnieuw te huilen. 

Op dat moment komt er een bromfiets langsrijden over het fietspad. Een wat oudere man met een lange leren jas. Een houthakker denk ik, want hij heeft een bijl, omwikkeld met een grijze handdoek, achterop de bagagedrager gebonden. Hij rijdt eerst verder, bedenkt zich dan waarschijnlijk, want hij komt langzaam terugrijden. 

‘Wat is er aan de hand?’, vraagt hij. 

Ik vertel hem het hele verhaal. 

‘En waar waren jullie precies?’ 

‘Bij Haantje Bak.’ 

‘Klim maar achterop, dan zal ik je daar naartoe brengen.’ 

Even flitst de waarschuwing van mijn moeder door mijn gedachten: ‘Nooit met vreemde meneren meegaan.’ Ik sta in tweestrijd: misschien wil die meneer mij wel ontvoeren. Maar als ik niet meega kom ik niet bij de bus. Ik besluit de gok te wagen. Als ik achterop wil stappen haalt de man, die inmiddels van zijn bromfiets is afgestapt een grote rode zakdoek uit zijn zak en droogt daarmee mijn tranen. Ik ruik een mengeling van eau de cologne en hout.

De man start de bromfiets en we rijden eerst een stukje over het fietspad. Een eindje verder slaan we rechtsaf een breed bospad in. Ben ik hier eerder vandaag ook niet met de bus langsgekomen? En dan net voorbij een flauwe bocht naar rechts op een wat open plek staat de bus. 

Meester en juf staan buiten bij de bus, de chauffeur en alle kinderen zitten in de bus. Er gaat een gejuich op als we aan komen rijden. Meester en Juf, die allebei een beetje witjes zien bedanken de man. Ik geef de man ook een hand. Juf geeft hem een kus en drukt hem tegelijkertijd het doosje bonbons in handen dat ze eerder vandaag van een meisje uit mijn klas heeft gekregen. 

Terug naar  levensverhaal overig