Vliegeren

Terug naar  levensverhaal overig

Tegenwoordig vind je in veel plaatsen ruim gesorteerde vliegerwinkels. Ook online is er veel te vinden op het gebied van vliegeren. Bij de meeste online vliegershops vind je een keur aan soorten: 1-lijns vliegers, stokvliegers en matrasvliegers in allerlei kleuren en maten. 

Ik sta niet op deze foto, maar hij is wel uit de door mij beschreven tijd

In mijn jeugd was dat er allemaal niet. We maakten onze vliegers zelf. Eenvoudige 1-lijns kruisvliegers. Eerst met hulp van vader, maar gaandeweg hadden we zijn hulp niet meer nodig.
Als materialen gebruikten we vliegerlatjes, vliegerpapier en vliegertouw.
De vliegerlatjes waren dunne latjes van anderhalf tot twee centimeter breed, die mijn vader meenam van zijn werk.
Het vliegerpapier was dun doorzichtig papier dat in allerlei vrolijke kleuren te koop was bij Noordhuis in de Woldstraat. 
Het vliegertouw, tenslotte, was dun sisaltouw dat heel sterk was; we kochten het bij de ijzerhandel van Withaar in de Noteboomstraat. 

Voor het geraamte maakten we eerst een kruis van twee latjes. Het verticale latje moest anderhalf keer zo lang zijn als het horizontale latje.
We begonnen met de uiteinden van de latjes te voorzien van een inkeping voor het spantouw.
Vervolgens werden de latjes met elkaar verbonden, zodat er een kruis ontstond. De plaats van de verbinding was eenvoudig te bepalen: het gedeelte van het verticale latje onder het kruis, moest net zo lang zijn als het horizontale latje.
De beide latjes werden met lijm met elkaar verbonden, waarna we met touw, dat kruiselings om de verbinding werd gewonden, de zaak verstevigden.

Hierna werd het touw om het kruis gespannen. We begonnen daarmee aan de onderkant van de verticale lat. Daarna trokken we het touw strak naar een van de uiteinden van de horizontale lat en knoopten daar het touw aan vast. Zo gingen we het hele kruis rond. Het was daarbij wel belangrijk dat de latjes goed haaks op elkaar bleven staan. Wat vaak best lastig was.

Voordat we de vlieger met papier konden bespannen moesten we nog één ding doen. Het horizontale latje een beetje buigen door een touw strak aan de beide uiteinden te knopen. Dat buigen ging nog wel eens fout: het latje brak dan op het punt waar het met de horizontale lat was verbonden. Alles moest dan weer opnieuw.
De bolle kant die door dit buigen was ontstaan werd uiteindelijk de voorkant van de vlieger.

Het geraamte werd daarna op het vliegerpapier gelegd, dat langs het touw in de vereiste vorm werd geknipt, met een rand van ongeveer 2 centimeter. De randen werden om het touw heen gevouwen, met op de plaats van de uiteinden van de latjes een inkeping, en vastgeplakt.
Meestal maakten we tweekleurige vliegers: boven en onder of links en rechts verschillende kleuren. En uiteraard werden onze initialen er in grote letters opgeplakt.

Nu was het tijd voor de toom. Wij noemden dat op zijn Drents (of was het Möppels?) ‘de schere’.
Dat kon op twee manieren: de enkele of de dubbele schere. De enkele werd gevormd door twee touwtjes boven en onder aan de verticale lat. Bij de dubbele zaten er ook twee touwtjes aan de uiteinden van de verticale lat.

In tegenstelling tot bijna iedereen gingen wij, uiteraard beïnvloed door vader, voor de enkele: de dubbele schere hield de vlieger geforceerd in balans, bij de enkele kon je zien of de balans verstoord was. En deze zonodig herstellen door aan de te lichte kant iets aan het latje te plakken. Vaak was een rolletje vliegerpapier al voldoende.

De beide touwtjes van de schere werden bij elkaar gebonden op het punt waar de onderkant van de vlieger iets lager hing dan de bovenkant. Meestal bonden we op dit punt ook meteen een ringetje waaraan later het vliegertouw (de lijn) kon worden bevestigd.

Aan de onderste punt van de vlieger bonden we de staart: meestal wat dikker touw met een lengte van vier of vijf keer de breedte van de vlieger. Onder aan de staart werd een lap bevestigd. Het was altijd even uitproberen hoe zwaar die lap moest zijn: de vlieger moest rustig omhoog gaan en niet te wild slingeren.

Moeilijk te zien maar ik ben hier aan het vliegeren. Op de hei bij Epe. Even later zou mijn vader met een nagelschaartje de lijn doorknippen. Vind ik nog steeds heel flauw.

Nog een paar rollen vliegertouw op een haspel winden en de vlieger was klaar voor zijn luchtdoop.
Afhankelijk van de richting van de wind, deden we dat in de Timor- of in de Pelikaanstraat, gewoon tussen de huizen.
Maar ook in het land achter de boerderij van oom Arend in Ruinerwold kon je heerlijk vliegeren. 
En als we op zondag naar de hei gingen, nam ik ook vaak mijn vlieger mee. 

Je trok de vlieger tegen de wind in omhoog. Je had daarbij wel even assistentie nodig van een vriendje: die liep met de vlieger achteruit; bij voldoende afstand hield hij de vlieger omhoog en bij jouw ‘Los!’ liet hij hem los. Je liep dan een paar stappen achteruit en zodra de wind onder de vlieger kwam, liet je het touw vieren.
Wat een machtig gevoel was dat, als jouw vlieger, zonder ook maar iets te slingeren, statig de lucht in ging. Net zo lang tot de vlieger ‘stond’. 

Soms, als de wind even wegviel, zakte de vlieger al ‘nee schuddend’ langzaam naar beneden. Het was dan zaak om een ruk aan het touw te geven of, nog beter, het touw een stuk in te halen. Reuze handig was dan de grote haspel, waarop het touw zat gewonden.

Als de vlieger ging duikelen, moest je juist het omgekeerde doen: meer touw geven, in de hoop dat de vlieger weer rustig werd.
Dat laatste ging ook wel eens mis: de vlieger bleef buitelingen maken en verdween achter de huizen. Als je geluk had, kon je hem nog redelijk ongeschonden terugvinden, maar vaak was het touw achter een dakpan blijven steken of was de vlieger in een boom terecht gekomen. Waar hij nog weken of maanden bleef hangen: eerst met steeds verder verblekend papier, later alleen het geraamte.  

Als onverhoeds de lijn knapte, dan ging de vlieger ook ‘nee’ schudden en verloor langzaam hoogte, tot hij ergens, op een plaats buiten je gezichtsveld op de grond terecht kwam. In het gunstigste geval. We riepen dan ‘Urre!’ en alle vriendjes uit de buurt renden naar huis om hun fiets te pakken en op zoek te gaan naar de uit de lucht verdwenen vlieger. Dolblij was je als later een van je vriendjes met het ding in ongeschonden staat triomfantelijk de straat weer in kwam fietsen. 

Meestal ging het echter wel goed en kon je ongestoord genieten van je eigen bouwsel.
Een leuk spelletje was het versturen van brieven: een vel papier werd een stukje ingescheurd, over het touw gehangen en een klein stukje omhoog geholpen. Vervolgens schoof het velletje papier vaak met grote snelheid omhoog naar de vlieger. Door de wind? Of was het thermiek?
Ook heel leuk, maar bijzonder gevaarlijk was het om ’s avonds de vlieger op te laten met een brandende lampion onder aan de staart gebonden. De buren waren daar niet zo blij mee en al snel werden onze ouders gewaarschuwd. 

Met heel veel plezier denk ik terug aan al die vliegeruren. Én aan de voorpret tijdens het maken van de vliegers. 
Wat verschrikkelijk jammer dat er niet meer foto’s van gemaakt zijn.

Terug naar  levensverhaal overig