Karen staat met de tankdop in haar hand als een zwarte Golf pal voor de ingang van de shop met piepende remmen tot stilstand komt. Voordat de vrouw op de passagiersplaats een bivakmuts over haar hoofd trekt, vangt Karen een glimp op van haar gezicht. Vrijwel gelijktijdig zwaaien de portieren aan beide kanten open. De vrouw blijft bij de auto staan, de bestuurder of bestuurster, ook met bivakmuts, rent de shop binnen.
Karen duikt achter haar auto, uit het zicht van de vrouw. Binnen klinken schoten, gegil en geschreeuw. Hevig geschrokken krimpt Karen ineen. Vanaf haar schuilplaats hoort ze dichtklappende portieren en het geluid van de wegscheurende auto. Daarna is het stil. Akelig stil. Aarzelend komt Karen overeind. Als ze ziet dat de kust veilig is, rent ze naar de ingang van de shop.
Daar treft ze de bediende aan. Zijn hoofd op de balie, in een grote plas bloed. Wijd opengesperde ogen staren in haar richting. Karen ziet meteen dat ze niets meer voor de man kan doen. Ze staat te trillen op haar benen. Haar maag keert zich binnenstebuiten. Met bevende handen pakt ze haar mobiel en belt 1-1-2.
‘Ga nu eerst maar zitten,’ zegt Stan, nadat ze haar verhaal heeft gedaan. ‘Je bent spierwit. Zal ik een wijntje voor je inschenken?’ Zonder haar antwoord af te wachten, pakt hij een fles wijn, een kurkentrekker en twee glazen.
’Weet je wat zo vreemd is?’ zegt Karen al snikkend. ‘In een flits heb ik het gezicht van die vrouw gezien. Vanaf een afstand. Ik zag iets bekends in dat gezicht. Maar ik kan het niet thuisbrengen.’
‘Heb je dat aan de politie verteld?’
’Nee, dat had weinig zin, lijkt me.’
‘Hebben ze naar een signalement gevraagd?’
‘Ja natuurlijk, maar toen ik die bivakmutsen zag, ben ik meteen achter de auto gedoken.
Ik heb zelfs niet gezien of de bestuurder een man of een vrouw was.’ Karen begint weer te huilen. ‘Het ging allemaal zo snel.’
Nadat Karen de auto heeft geparkeerd op de Kiss & Ride strook voor Kims school, stapt ze uit om het achterportier aan de trottoirkant te openen, zodat Kim veilig uit kan stappen. Ze geeft haar een kus. ‘Tot vanmiddag lieverd!’
Kim geeft een vluchtige kus terug en rent het schoolplein op. ’He, je vergeet je broodtrommeltje.’
Karen blijft nog even staan om te zwaaien. Als ze even later de auto heeft gestart gaat er een schok door haar heen. De vrouw die daar met haar kind achterop aan komt fietsen, dat is … die lijkt op … Karen voelt zich wit wegtrekken. Haar maag trekt samen, haar hart gaat als een razende te keer. Dit kan toch niet waar zijn? De vrouw die nu haar kind staat te knuffelen, medeplichtig aan een roofoverval? Aan moord? Karen twijfelt wat ze moet doen nu. Meteen naar het politiebureau? ‘Ik denk dat ik de vrouwelijke dader gezien heb.’ Ze zullen haar uitlachen.
Terwijl ze de koffie inschenkt, vraagt Karen: ‘Wat vind je, moet ik dit melden bij de politie?’ ‘Lijkt me niet,’ antwoordt Stan. ‘Je hebt haar gezicht van een afstand gezien. Denk je echt dat die overvallers hier uit de buurt komen? Met het risico dat ze herkend worden?’ Karen knikt. ‘Ik denk dat je gelijk hebt. Toch laat het me niet los.’
Nadat ze de koffiekopjes op tafel heeft gezet, loopt ze naar Stan en geeft hem een knuffel. ‘Als ik jou niet had …’
‘Ik heb vannacht geen oog dichtgedaan,’ zegt Karen de volgende ochtend aan het ontbijt. ‘Als het die vrouw nu wél geweest is? Dan blijft ze vrij rondlopen. Terwijl ik de politie op het juiste spoor kan zetten.’
Stan schuift de krant opzij. ‘Je bent er toch niet zeker van?’
‘Gisteravond niet, maar vannacht wel. En nú twijfel ik weer. Maar dat kan de politie toch uitzoeken? Als ik Kim straks naar school heb gebracht, rijd ik langs het bureau.’
Stan slaakt een zucht. ‘Doe niets overhaast, Karen. Bedenk wat je die vrouw en haar gezin aandoet. Alle publiciteit die ze over zich heen krijgt. Terwijl ze misschien niets met de overval te maken heeft.’
Karen knikt. ‘Misschien heb je gelijk.’
’Vanavond praten we verder,’ zegt Stan terwijl hij opstaat. Nadat hij zijn jas heeft aangetrokken, trekt hij haar tegen zich aan. ‘Geen ondoordachte dingen doen, lieverd.
‘Hallo, met Karen.’
‘Ik heb ene mevrouw de Vries aan de lijn,’ zegt de receptioniste.
‘Geef maar. Hallo, met Karen Kasteleijn.’
‘Goedemiddag Karen, je spreekt met Jetske de Vries. De naam zegt je waarschijnlijk niets, maar ik ben voorzitter van de ouderraad van de Kortlandschool. Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen: we hebben een aantal vacatures en toen we het over mogelijke kandidaten hadden, is jouw naam gevallen.’
Karen is even stil. ‘Tja, daar overval je me mee. Ik heb geen idee wat het allemaal inhoudt.’
‘Dat begrijp ik,’ klinkt het aan de andere kant. ‘Denk er maar even rustig over na. Is het goed dat ik je morgen nog een keer bel? Mocht je er voor voelen dan kunnen we een afspraak maken. Dan kan ik je vertellen over de werkzaamheden binnen de ouderraad.’
Karen stemt toe. Ze wil het vanavond eerst met Stan bespreken.
Jetske de Vries, leest Karen op het naambordje in de hal van het appartementencomplex. Ze woont in het penthouse op de 10e etage. Nummer 1001. Nadat ze op het knopje heeft gedrukt, hoort ze de stem van Jetske: ‘Kom maar naar boven.’ Op hetzelfde moment klinkt de zoemer van de deur. In de lift denkt ze aan de discussie die ze vanochtend weer met Stan heeft gehad. Zij vindt dat ze naar de politie moet gaan. Stan vindt dat ze dat niet kan doen, zolang ze niet zeker is van haar zaak. Hij heeft natuurlijk gelijk, maar stel … En het gaat wel om moord.
De lift heeft inmiddels de 10e verdieping bereikt en Karen stapt de hal binnen. Ze ziet twee deuren. De eerste voert naar het trappenhuis. Ze loopt naar de andere deur. 1001 staat er op het plaatje. Nog voordat ze heeft aangebeld, wordt opengedaan. Karen voelt de schok door haar hele lijf. ‘Nee!’ gilt ze. En rent terug naar de lift, waarvan de deuren nog open staan. Op dat moment wordt ze vastgegrepen door de man die vanuit het trappenhuis de hal komt binnenstappen. Karen begint te krijsen. Ook de man draagt een bivakmuts. Karen voelt iets hards in haar rug. De man dwingt haar in de richting van het appartement. Binnen draait hij de deur op slot. De sleutel stopt hij in zijn broekzak.
‘Ik heb je gewaarschuwd niet naar de politie te gaan. Vanochtend nog, tijdens het ontbijt. Maar jij wilde doorzetten.’
Terwijl hij het pistool op haar richt, gaat hij verder: ‘Ik vind het verschrikkelijk dat het zover moet komen, maar je zult begrijpen, ik heb geen andere keus.’
Karen beeft over haar hele lichaam. Ze voelt dat ze zomaar haar plas laat lopen. In paniek rent ze naar de eerste de beste deur die ze ziet. Op het dakterras hoort ze nog de klik van het pistool. Dan duikt ze over de balustrade, gillend de vrijheid tegemoet.