Het was maart 1969.
Vanaf 1 augustus 1968 werkte ik in Apeldoorn. Van maandag tot en met vrijdag was ik in de kost in Beekbergen, de weekenden bracht ik door in mijn ouderlijk huis in Meppel. Het op en neer reizen deed ik per trein. Het zou toch reuze handig zijn als ik over een eigen auto kon beschikken.
Een populaire auto was in die tijd de Citroën 2CV, de Lelijke Eend. Ik had al eens wat rondgeneusd in advertenties waar goedkope tweedehandsjes werden aangeboden. Maar vader had iets tegen de aanschaf van een gebruikte auto, zodat hij erop aandrong een nieuwe te kopen.
Een nieuwe Eend? Wist hij wel wat die kostte? Dat kon ik toch helemaal niet betalen? Driekwart jaar geleden zat ik nog op school. Ik had nauwelijks iets verdiend.
Dat had vader ook al bedacht. Ik kon het volledige bedrag van hem lenen, renteloos. Ik mocht zelf bepalen in hoeveel maandelijkse termijnen ik het zou terugbetalen, maar daar was ik dan ook aan gebonden.
Zodat we op een vrijdagmiddag samen de kleine showroom van Citroëndealer Zwiers aan de Vos van Steenwijklaan binnenstapten. Die had een paar eenden in voorraad staan, onder andere een grijsgroene. Ik was meteen verliefd, dát werd mijn auto.
Maar het liep even anders. Vader was namelijk niet het type van ‘Wat kost hij?’, hij wilde zelf een duidelijke stem hebben in het bepalen van de prijs. Dat zal zijn werk wel met zich meegebracht hebben. En omdat de ‘oude Zwiers’ daar duidelijk anders over dacht, vertrokken we zonder koopcontract. Ik was boos. Ik had me er zo op verheugd.
‘Hij belt wel terug,’ probeerde vader mij gerust te stellen, maar ik was daar nog niet zo van overtuigd.
Later die middag telefoon. Ik hoor vader nog zeggen: ‘Fijn dat je er inmiddels anders over denkt. Ja, met een half uurtje zijn we er.’
Toen we die middag voor de tweede keer het bedrijf verlieten, had ik wél een koopcontract. Ik had zojuist mijn eerste auto gekocht: een splinternieuwe Lelijke Eend. De prijs: 4300 gulden.
Een week later werd de 77-39-HR afgeleverd, zodat ik de daaropvolgende maandagochtend in mijn eigen auto naar Apeldoorn reed.
Kort daarna was het Pasen. De weersvooruitzichten waren goed, zodat we op Paasmaandag wat zouden ondernemen met ons vriendstel Hans en Anneke. Met uiteraard een hoofdrol voor mijn Eend: het plan was een dagje toeren door Drenthe en na afloop ergens wat eten.
De zaterdag voor Pasen gingen we met mijn ouders op stap. Ik heb geen idee meer waarom en waarheen, maar wat ik me nog heel goed herinner is de thuiskomst. Ik was die dag de chauffeur en toen ik mijn vaders BMW aan het einde van de rit voor mijn Eend, die voor mijn ouderlijk huis stond, parkeerde, zag ik tijdens het indraaien meteen het briefje achter de ruitenwissers van mijn vehikel:
Beste Kasper,
Je moet vanavond beslist niet met je Eend gaan rijden. Kom, zodra je thuis bent, maar even langs, dan leggen we het uit.
Jan Heite en Jan Kroezen.
Wat bleek? Het kleindochtertje van straatgenoot Jan Heite en een van de zoontjes van zijn buurman, Jan Kroezen hadden de dop van mijn benzinetank gedraaid en er met een stokje van een ijslolly zand in gedaan. Een buurtbewoner, die het had gezien, had meteen de betreffende vader en opa gewaarschuwd.
Ik baalde flink. Ons uitje met Hans en Anneke dreigde in het water te vallen en ik moest dinsdag een dag vrij nemen om de benzinetank te laten uitspoelen.
Gelukkig hadden de beide Jannen dat ook al bedacht. Zij, ervaren eendensleutelaars, boden aan de benzinetank van mijn auto schoon te spoelen. Er was echter één probleempje: om de benzinetank te demonteren hadden ze een autobrug nodig. Als ik nu met garagehouder Zwiers kon overleggen dat zij zondagochtend gebruik mochten maken van de werkplaats, dan kon de operatie dáár plaatsvinden.
Gelukkig was de heer Zwiers niet zo van de zondagsheiliging, zodat hij geen bezwaar maakte.
De volgende ochtend werd mijn Eend naar de Vos van Steenwijklaan gesleept. In no time hadden de beide mannen de klus geklaard zodat mijn pronkstuk ’s middags weer in de Timorstraat stond. Met een volle tank. En nu mét tankslot.
Ons Paasmaandaguitje was gered!