Ik heb een stropdascomplex. Of beter gezegd: ik hád het. Want na de dag dat ik besloot om nooit meer zo’n ding te dragen, was ik er snel overheen.
Het begon allemaal toen ik een jaar of tien was. Een paar keer per jaar gingen mijn broertje en ik met mijn ouders naar Heeger ten Brink in Zwolle, waar we in nieuwe kleren zouden worden gestoken. We werden verwelkomd door de verkoper. Of was het de bedrijfsleider? Uiteraard mét stropdas: ‘Goedemorgen, mijnheer en mevrouw Kombrink. En de jongeheren natuurlijk. Weer eens een dagje in Zwolle?’ De man maakte daarbij zelfs een lichte buiging. Gatverdamme!
Standaard werd op zo’n dag een broek (heette daar pantalon) en een colbert aangeschaft. Plus de noodzakelijke accessoires: sokken, overhemd en … stropdas. Stel je voor, een jochie van tien dat met zo’n knellend ding om de nek moest lopen. Gelukkig alleen op zaterdagmiddag en op zondag, maar toch.
Later toen ik ouder werd, heb ik dat ellendige kledingstuk alleen nog gedragen bij mijn huwelijk en tijdens het jaar dat ik een baan had waarbij ik er ‘representatief’ uit moest zien. En in het begin nog bij begrafenissen en tijdens sollicitatiegesprekken. Later ook daarbij niet meer .
Daarna heb ik godzijdank alleen maar functies bekleed waarbij je werd afgerekend op je prestaties, niet op je kleding. Stropdasvrij dus.
Wat ik maar niet kan begrijpen is dat een kledingstuk, dat in de huidige vorm zijn oorsprong ergens halverwege de zeventiende eeuw heeft, nog steeds wordt gedragen. We dragen toch ook geen schoenen met gespen, witzijden kousen en nauwsluitende kniebroeken meer? Maar nog altijd wel die stropdas. Terwijl er alleen maar nadelen aan kleven: hij is warm, knelt, hangt in de soep, is onhygiënisch, is gevaarlijk en is ook nog eens ongezond: hij verhoogt de druk op de ogen.
Prins Claus kon voor mij niet meer stuk toen hij in 1998 tijdens een lezing zijn stropdas afdeed en voor de voeten van de Majesteit gooide met de uitspraak: ‘Stropdasdragers aller landen verenigt u en gooi het knellende ding weg.’
Of het effect heeft gehad? Ik denk het wel. Nou ja, een beetje. Politici en televisiepresentatoren manifesteren zich steeds vaker stroploos. Tenminste voor zover ze zich links van het midden bewegen.
Maar de snelle jongens in hun leasebakken, bankmedewerkers en makelaars schijnen er nog steeds in te geloven dat ze met een stropdas betrouwbaarheid en professionaliteit uitstralen.
Wat een dom gelul. Alsof iemand zonder stropdas er onbetrouwbaar en onprofessioneel uit zou zien.
De mannen die indertijd waren betrokken bij de bouwfraude droegen stropdassen. Zéér betrouwbaar, zou Wim Kan zeggen. En actueler: ook de verdachten van de Bouwfonds vastgoedfraude, ik zag ze een dezer dagen op het NOS Journaal, dragen stropdassen. De betrouwbaarheid straalt er vanaf.
De makelaar die jaren geleden ons eerste huis verkocht, droeg een keurig pak en een stropdas. Ik had liever gehad dat hij betrouwbaar wás. Had mij duizenden guldens opgeleverd.
Mensen, weg met die oogkleppen. Zie om je heen. Bekijk de stropdaslozen eens goed. Wat voor indruk krijg je van ze? Precies! En doe vervolgens hetzelfde met de gestropten. Je kent er vast wel een paar. Bijvoorbeeld dat Tweede Kamerlid van Blondrechts, fervent stropdassendrager. Piste ooit bij zijn buurvrouw door de brievenbus.
Dat Kamerlid brengt me overigens op een idee: wat Prins Claus dertien jaar geleden slechts ten dele is gelukt, lijkt me in deze tijd eenvoudig te realiseren: invoering strotvoddentax.