Over treinen, brillen, stations en sneeuw … veel sneeuw

Gisteren zou ik bij Vriendin, die in de buurt van Rotterdam woont, een dagje gaan klussen.
Omdat ook nog een bezoekje moest worden gebracht aan Ikea, zou ik met mijn bus gaan.
Maar toen ik woensdag de weersverwachting zag, zei ik: ‘Het is morgenochtend één lange file op de snelwegen, ik kom dus niet met de bus. Wat doen we, uitstellen of zal ik met de trein komen?’
Met de trein dus.
De heenreis verliep best voorspoedig. Slechts 20 minuten vertraging. Ik moest wel uitstappen in Gouda in plaats van Rotterdam Alexander: tussen Gouda en Rotterdam was een wisselstoring. Vriendin, die al bij Rotterdam Alexander op me stond te wachten, was intussen al naar Gouda gereden. 

Na een gezellig en werkzaam dagje werd ik tegen half acht gisteravond weer afgezet bij station Rotterdam Alexander.
Door een telefoontje van Tineke wist ik al dat er ‘slechts beperkt treinverkeer’ was.
Maar (hoera!!) om kwart voor acht zat ik al in de intercity naar Amersfoort die, zo werd omgeroepen, vanwege de weersomstandigheden niet verder zou rijden dan Utrecht.
Ik had een mooi boek bij me, dus ik hoefde me niet te vervelen. Toen ik echter mijn rugzak wilde openmaken om boek en bril te pakken, zag ik het meteen. ‘Kut!!’ riep ik uit. Medereizigers keken verstoord mijn kant uit.
Wat was er aan de hand? Ik had de schoolrugzak van Vriendin”s oudste zoon meegenomen. Mijn eigen stond nog bij Vriendin onder de kapstok. 

Geen boek, geen bril, geen portemonee. Gelukkig had ik het treinkaartje nog wel in mijn broekzak.
Eerst Vriendin maar bellen om haar het slechte nieuws te vertellen.
Echter … een nummer intoetsen, dat zou me nog wel lukken zonder bril, maar een nummer opzoeken in de telefoonlijst, dat ging echt niet. Ik zag alleen maar wazige grijze tekentjes op het schermpje.
Een meneer, die schuin tegenover me zat het probleem uitgelegd. Hij heeft het nummer toen in mijn mobieltje voor me opgezocht. 

Van Vriendin hoorde ik dat haar zoon gelukkig de volgende dag niet naar school hoefde, anders had ook hij een groot probleem gehad. 
Zij zou mijn bril de volgende dag als expressverzending via TNT naar me toesturen, die kon ik dan zaterdag terug hebben. De rugzak zou ze volgende week meegeven aan een vrachtrijder die voor haar bedrijf rijdt. Die kon dan meteen de rugzak van haar zoon weer mee terug nemen.

Inmiddels waren we Utrecht genaderd. Maar toen stopte de trein. ‘We staan in de file,’ werd er omgeroepen. Na ruim twintig minuten waren wij aan de beurt om, zo goed als stapvoets, verder te rijden richting CS.

Toen ik even later in Utrecht de grote stationshal binnenkwam, was het mij meteen duidelijk. Die hele grote hal stond vol met duizenden gestrande reizigers, die allemaal naar dat enorme vertrektijdenbord stonden te kijken. Volkomen zinloos, want het bord bleef akelig leeg.
Praktisch iedereen liep of stond met een mobieltje aan het oor om het thuisfront op de hoogte te houden.
Ding dong … ‘Dames en heren, in verband met de weersomstandigheden is er slechts beperkt treinverkeer mogelijk. Wij houden u via de omroepinstallatie op de hoogte van vertrekkende treinen.’

‘Kut!!’ … voor de tweede keer.

Ding dong … ‘Dames en heren, ter compensatie van het ongemak bieden wij u een gratis kopje koffie aan. Dit kunt u afhalen bij de kiosk.’
Ja, daar had ik zin in, koffie. Helaas … voor de kiosk stond een rij van zeker honderd medegestranden.

Intussen maar eens naar huis gebeld (nummer intoetsen via het toetsenbord ging wel). 
‘Je zult vannacht wel ergens in een sporthal slapen.’ 
Daar begon het inderdaad wel op te lijken. Want een hotelletje zoeken was ook geen optie: ik had geen portemonee, dus ook geen bankpasjes.

Montjesmaat vertrokken er treinen. Maar allemaal de verkeerde kant op. Het aanwezige NS-personeel wist ook niets meer dan via de omroepinstallatie te horen was. Intussen had ik wel van mede’reizigers’ begrepen dat er vooral problemen waren tussen Utrecht en Amersfoort: een bovenleiding zou gebroken zijn.

Toen ik hoorde dat er een trein richting Arnhem zou vertrekken, bedacht ik me geen moment. Bij dochter Marjan kon ik tenminste in een gewoon bed overnachten. Dat trok me meer dan zo’n Rode Kruis brits in een sporthal.
Omdat ik ook het nummer van Marjan niet uit het hoofd kende, verliep de communicatie tussen haar en mij via Tineke.

Uiteindelijk bleek ik vanuit Arnhem nog wel in Zwolle te kunnen komen en van het in Arnhem aanwezige NS-personeel hoorde ik dat er ook nog wel mondjesmaat (zij het met vertraging) treinen richting Groningen reden. 

Tegen half een was ik thuis. Vijf en een half uur onderweg geweest.

Vanochtend bedacht ik dat ik zonder bril wel heel onthand was. Ik heb wel zo’n Kruidvat-gevalletje, waardoor ik kan lezen wat er staat. Maar echt lezen, de krant of een boek, lukt daarmee niet. Ook mijn laptop zou ik niet kunnen gebruiken.
Ik besloot om meteen na het ontbijt in mijn bus te stappen en op en neer te rijden naar Rotterdam. Als ik om 10 uur vertrok, zou ik om drie uur weer terug zijn, mét bril.  

Maar toen las ik een berichtje van Vriendin: de bril zit niet in je rugzak. En ik heb hier in huis alles afgezocht, maar geen bril. Dus ik snel in de rugzak van haar zoon gekeken: en ja hoor!!