Op een van de brieven die ik vroeger vanuit Beekbergen aan mijn liefje in Meppel stuurde, vond ik deze tekening.
Ik kan het allemaal zo weer terughalen:
De betreffende zondag waren we bij mijn ouders geweest. Omdat de eend pas een paar maanden later in beeld zou komen, bracht ik T. die avond met de auto van mijn vader terug naar het ziekenhuis in Meppel, waar ze werkte.
Omdat we elkaar weer een week lang niet zouden zien, moest er natuurlijk passend afscheid worden genomen. Daarvoor parkeerde ik de auto op een donker, doodlopend wegje achter Reggersoord, het verpleeghuis dat naast het ziekenhuis stond.
We waren zo druk met afscheid nemen, dat de ramen aan de binnenkant al snel beslagen waren.
Opeens schrokken we: er werd op het raampje getikt. Nadat ik met mijn hand het raam een beetje had schoongeveegd, zag ik in het donker het gezicht van een oudere dame. ‘U mag hier niet staan!’
‘Dat is zuster van D., de directrice van Weidestein,’ mompelde T. terwijl ze haar kleren fatsoeneerde.
Ik schrok. Als ik met mijn eigen auto was geweest, was het me een rot zorg geweest, maar ik was met de auto van mijn vader. Stel dat ze het kenteken noteerde. Men zou kunnen denken dat mijn vader een liefje had in het ziekenhuis.
‘We gaan zo,’ zei ik, nadat ik het raam een stukje had opengedraaid.
Kennelijk duurde het haar allemaal te lang, want even later was haar gezicht weer bij het raampje: ‘Doe dat dan!’
We hebben daarna maar ‘gewoon’ afscheid genomen op het parkeerterrein van het ziekenhuis, in het felle licht van de straatverlichting.